Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6367, 22/01687
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6367, 22/01687
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juli 2023
- Datum publicatie
- 4 augustus 2023
- Zaaknummer
- 22/01687
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 18 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 7:4 Awb, Art. 8:42 Awb
Inhoudsindicatie
Waardevaststelling woning. Proceskosten.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/01687
uitspraakdatum: 25 juli 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2022, nummer AWB 21/5672, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 30 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestand per 1 januari 2021, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 394.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 831,73.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van€ 1.518 en de heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht van € 49 aan belanghebbende te vergoeden.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. van den Dool, als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] .
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 2020 opgeleverde hoekwoning met aanbouw en berging/schuur. De inhoud van de woning is ongeveer 461 m³, die van de aanbouw ongeveer 36 m³ en die van de berging/schuur ongeveer 15 m³. Het perceel is 169 m² groot. Belanghebbende heeft de onroerende zaak (grond en opstal) verkregen op grond van een op 14 mei 2019 gesloten koop/aannemingsovereenkomst voor een bedrag van € 325.500 vrij op naam (v.o.n.). Volgens de akte van levering van 14 mei 2019 bedraagt de koopsom voor het perceel grond dat onderdeel uitmaakt van de onroerende zaak € 136.710 inclusief 21% omzetbelasting. Volgens een opgave van belanghebbende aan de gemeente is daarnaast € 20.500 betaald voor de aanleg van een keuken en een badkamer.
Bij beschikking met dagtekening 27 februari 2021 is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 394.000.
Bij brief van 17 maart 2021 is door gemachtigde tegen de waardevaststelling bezwaar gemaakt, daarbij heeft gemachtigde onder andere verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder in ieder geval de onderbouwing van de taxatie, inzichtelijk te verstrekken.
Bij bericht van 19 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en een taxatieverslag met bijbehorende taxatiekaarten aan gemachtigde verzonden.
Voor zover in dit kader van belang bevatten de taxatiekaarten de volgende gegevens:
TAX-waarde |
WOZ-waarde |
Opp. |
Inh. |
Eenh. |
Waarde |
|
[adres1] 30 |
394.063 |
394.000 |
||||
Grond |
169 |
550 |
87.725 |
|||
Woning |
461 |
658 |
303.338 |
|||
Berging |
15 |
200 |
3.000 |
|||
[adres2] 246 |
357.100 |
357.000 |
||||
Berging |
20 |
200 |
4.000 |
|||
Grond |
138 |
550 |
75.900 |
|||
Woning |
462 |
600 |
277.200 |
|||
[adres3] 315 |
365.655 |
365.000 |
||||
Berging |
13 |
200 |
2.600 |
|||
Woning |
470 |
594 |
279.180 |
|||
Grond |
155 |
550 |
83.875 |
|||
[adres4] 24 |
372.698 |
372.000 |
||||
Woning |
432 |
594 |
256.608 |
|||
Grond |
192 |
550 |
94.050 |
|||
Dakkapel |
4.500 |
4.500 |
||||
Aanbouw woonruimte |
36 |
415 |
14.940 |
|||
Berging |
13 |
200 |
2.600 |
Bij brief van 1 april 2021 heeft gemachtigde het bezwaar aangevuld. De grieven in bezwaar zijn door gemachtigde als volgt gemotiveerd:
“(…)
Één van de drie referentiepanden is, gelet op inhoud, perceeloppervlakte, ligging en bouwtype, een goede vergelijking. Echter het transactiecijfer van dit betreffende referentiepand onderbouwt duidelijk een lagere waarde voor het onderhavige object. Wij zijn derhalve van mening dat de waarde van onderhavig object te hoog is vastgesteld.
De referentiepanden waarmee u de vastgestelde waarde onderbouwt zijn niet bruikbaar. De referentiepanden zijn van een geheel andere ligging. Volgens de waarderingsinstructie paragraaf 3.1.1. moeten referentiepanden een gelijkwaardige ligging hebben om de vastgestelde waarde goed te onderbouwen. Bij gebrek aan onderbouwende marktcijfers van gelijkwaardige ligging, kan er gekozen worden voor onderbouwende marktcijfers van afwijkende ligging. Derhalve verzoeken wij om een hertaxatie op basis van een onderbouwing met vergelijkbare ligging. Indien dit niet mogelijk is verzoeken wij u, met betrekking tot de onderbouwingen met een afwijkende ligging, aan te geven op welke wijze hiermee rekening is gehouden.
Zoals hierboven aangegeven dient u bij de waardevaststelling rekening te houden met alle waardebeïnvloedende gegevens. De ligging van het onderhavige object brengt zeer veel verkeersoverlast met zich mee en dit heeft een negatief effect op de waarde van het onderhavige object. Hier is echter niet of nauwelijks rekening mee gehouden bij het vaststellen van de waarde van het onderhavige object.
Het onderhavige object heeft een matige ligging, daar sprake is van geluidsoverlast. Er zijn weinig tot geen geluidswerende onderdelen tussen het onderhavige object en de bron van het geluid. Met de specifieke ligging en de overlast die door de ligging ondervonden wordt, is door u onvoldoende rekening gehouden waardoor de eindwaarde te hoog is vastgesteld.
Het onderhavige object is gelegen op een perceel waarbij het perceel niet optimaal bruikbaar is. Door dat de brandgang op het perceel in eigendom is maar niet privé gebruikt kan worden door belanghebbende, ben ik van mening dat de grondwaarde niet correct is vastgesteld. De vierkante meters van de brandgang, bij de woning worden ook door omwonenden gebruikt en dat deel dient dan ook als mandelig perceel aangemerkt te worden. De vierkante meters van de brandgang moeten daarom buiten de waardering van het onderhavig object worden gelaten. (…)”
Bij bericht van 7 juli 2021 heeft gemachtigde gereageerd op de gehouden hoorzitting. Voor zover in dit kader van belang luidt de inhoud als volgt:
“(…)
Conform de overeengekomen afspraken doen wij u hierbij bijgaand schrijven toekomen met daarin (nogmaals) de punten, in de meeste gevallen puntsgewijs en met steekwoorden genoteerd, welke tijdens de gehouden hoorzitting zijn toegelicht en ingebracht in de procedure.
(…)
Belastingplichtige: [belanghebbende]
Adres(sen):
[adres1] 30 [woonplaats] WOZ-waarde: € 394.000,00 Ons voorstel in bezwaar: € 311.000,00
(…)
1. Brandgang van 22 m² (vierkante meters) dient opgenomen te worden als Erfdienstbaarheid, daar deze niet als eigendom gebruikt mag worden
2. [adres2] 246 en [adres3] 315 (taxatieverslag) liggen op grote afstand van het onderhavige, zijn dus niet bruikbaar.
3. [adres4] 24 (taxatieverslag) is vergelijkbaar qua inhoud, maar in verhouding onderbouwt deze een lagere waarde
4. Op ongeveer 500 meter afstand van het onderhavige object liggen een spoorweg en een N-weg (N325), dit zorgt voor overlast.
Aan te dragen referenties ter onderbouwing lagere waarde
Verzoek tot qegevens aan gemeente ter onderbouwing vastgestelde waarde:
NIEUW WAARDEVOORSTEL: zie taxatierapport, indien geen rapport aanwezig: € 381.000,00 (…)”
In de uitspraak op bezwaar volgt na de opsomming van de grieven in bezwaar de beantwoording daarvan door de heffingsambtenaar. De uitspraak op bezwaar luidt voor zover in dit kader relevant als volgt:
(…)
Ik heb besloten de WOZ-waarde te handhaven. Dit betekent dat ook de aanslag onroerende zaakbelasting gehandhaafd blijft. Hieronder leg ik uit waarom.
Uw grieven:
1. U geeft aan dat bij de waardebepaling van een object uitgegaan dient te worden van de waarde in het economische verkeer zoals aangegeven in artikel 17, tweede lid van de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ). De waarde in het economische verkeer dient onafhankelijk van de oude waarde te worden vastgesteld. Tijdens de oorspronkelijke taxatie dient de Wet WOZ en de geldende jurisprudentie in acht genomen te worden. Daarbij dient ook de waarderingsinstructie jaarlijkse waardebepaling te worden gevolgd. Indien hiervan af wordt geweken verzoekt u dit, gelet op het gelijkheidsbeginsel, mede te delen in de uitspraak.
2. U geeft aan dat de woningen waarmee de woning is vergeleken, gezien de onderlinge verschillen in waardebepalende factoren zoals bouwjaar, grootte, perceelgrootte maar ook de kwaliteit, luxe, staat van onderhoud en de ligging, niet goed vergelijkbaar zijn met de woning en onvoldoende tot uiting komen in de vastgestelde waarde. U noemt tijdens de hoorzitting de [adres2] 246 en [adres3] 315 en u geeft aan dat deze woningen niet bruikbaar zijn, daar zij op grote afstand van onderhavig object liggen. De woning aan de [adres4] 24 is vergelijkbaar qua inhoud, maar onderbouwt in verhouding een lagere waarde.
3. U geeft aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van de woning. U merkt hierbij op dat er sprake is verkeers- en geluidsoverlast door een nabijgelegen spoorweg en een drukke doorgaande weg.
4. U geeft aan dat de brandgang van 22 m² opgenomen dient te worden als erfdienstbaarheid, daar deze niet als eigendom gebruikt mag worden en waardoor het perceel niet optimaal bruikbaar is.
5. U geeft aan dat de waarde van de woning niet meer dan € 381.000, - moet zijn.
6. U verzoekt om vergoeding van de gemaakte kosten.
7. U geeft aan gehoord te willen worden.
Beantwoording van uw grieven:
1. Naar aanleiding van uw verzoek dat indien de gemeente wenst af te wijken van de vigerende jurisprudentie en de Waarderingsinstructie jaarlijkse waardebepaling dit in deze uitspraak te vermelden, kan ik u melden dat de gemeente hiervan niet afwijkt. Ook wordt bij de waardebepaling geen rekening gehouden met de voorgaande WOZ-waarde.
2. Woningen zijn bijna nooit exact gelijk aan elkaar. Wel kunnen verschillende woningen met elkaar worden vergeleken. Voor de waardebepaling wordt rekening gehouden met de onderlinge verschillen. Bijvoorbeeld met een verschil in bouwjaar, inhoud, kwaliteit, onderhoud, deelobjecten of grondoppervlakte en ligging. De woningen waarmee de woning is vergeleken hebben voldoende overeenkomsten en liggen in goed vergelijkbare wijken in [woonplaats] . De woning aan de [adres4] 24 is een oudere woning, bouwjaar 2013 en de woningen in deze straat/wijk hebben lagere verkoopcijfers dan de woningen in de [adres1] . Wij onderbouwen dit met de volgende verkopen: [adres4] 20 verkocht in mei 2020 voor € 377.500,- met 430m³ inhoud en 135m² grond. [adres4] 39 verkocht in juli 2019 voor € 367.500,- met 408m³ inhoud en 210m² grond en [adres4] 40 verkocht in juni 2019 voor € 382.000,- met 468m³ inhoud en 198m² grond. Op basis van deze grief is gebleken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
3. De vergelijkbare verkochte woningen hebben een soortgelijke ligging en zijn gelegen in dezelfde stadswijk nabij doorgaande wegen en openbaar vervoer. Dit verschilt dus niet van de onderhavige woning en dit aspect is derhalve voldoende verdisconteerd in de betaalde verkoopprijs van de vergelijkbare verkochte woningen. Op basis van deze grief is gebleken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
4. Na controle blijkt dat de vergelijkbare woningen ook met erfdienstbaarheid te maken hebben en dit voldoende verdisconteerd is in de betaalde verkoopprijs van de vergelijkbare verkochte. Op basis van deze grief is gebleken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
5. Voor de waardebepaling wordt gebruik gemaakt van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. De waarde die u noemt is gelet op deze verkoopcijfers te laag en geeft niet goed de waarde op waardepeildatum 1 januari 2020 weer.
6. Ik heb uw bezwaar ongegrond verklaard. In de wet staat dat u alleen voor kostenvergoeding in aanmerking komt als een bezwaar gegrond wordt verklaard. Daarom wijs ik uw verzoek om kostenvergoeding af.
7. U bent gehoord in het kader van uw bezwaar. Tijdens de hoorzitting heeft u uw bezwaar nader toegelicht. De door u genoemde punten zijn verwerkt in de uitspraak op uw bezwaar. (…)”
Tot het dossier behoort een taxatierapport met dagtekening 25 januari 2022, opgesteld door [naam4] in opdracht van de heffingsambtenaar. Hoofdstuk 5.3. “Taxatieopbouw object en vergelijkbare objecten” van dit taxatierapport luidt als volgt:
Algemene gegevens |
||||
item |
Onderhavig object |
Vergelijkbaar object 1 |
Vergelijkbaar object 2 |
Vergelijkbaar object 3 |
adres |
[adres1] 30 |
[adres5] 27 |
[adres6] 22 |
[adres2] 246 |
prijspeildatum |
01-01-2020 |
01-01-2020 |
01-01-2020 |
01-01-2020 |
Woningtype |
hoekwoning |
hoekwoning |
hoekwoning |
hoekwoning |
Bouwjaar |
2020 |
2014 |
2015 |
2017 |
Eenheden |
||||
Deelobject |
Onderhavig object |
Vergelijkbaar object 1 |
Vergelijkbaar object 2 |
Vergelijkbaar object 3 |
woning m³ |
461 m³ |
468 m³ |
501 m³ |
462 m³ |
aanbouw m³ |
36 m³ |
|||
berging/schuur m³ |
15 m³ |
22 m³ |
16 m³ |
20 m³ |
Grond bij |
||||
eengezinswoning m² |
169 m² |
225 m² |
148 m² |
138 m² |
Waarde per eenheid |
||||
Deelobject |
Onderhavig object |
Vergelijkbaar object 1 |
Vergelijkbaar object 2 |
Vergelijkbaar object 3 |
woning m³ |
€ 688/m³ |
€ 720/m³ |
€ 655/m³ |
€ 725/m³ |
aanbouw m³ |
€ 481/m³ |
|||
berging/schuur m³ |
€ 200/m³ |
€ 200/m³ |
€ 200/m³ |
€ 200/m³ |
Grond bij |
||||
eengezinswoning m² |
€ 519/m² |
€ 458/m² |
€ 550/m² |
€ 550/m² |
Totalen |
||||
Deelobject |
Onderhavig object |
Vergelijkbaar object 1 |
Vergelijkbaar object 2 |
Vergelijkbaar object 3 |
woning m³ |
€ 317.168 |
€ 336.960 |
€ 328.155 |
€ 334.950 |
aanbouw m³ |
€ 17.316 |
|||
berging/schuur m³ |
€ 3.000 |
€ 4.400 |
€ 3.200 |
€ 4.000 |
Grond bij |
||||
eengezinswoning m² |
€ 87.711 |
€ 103.050 |
€ 81.400 |
€ 75.900 |
Economische waarde per waardepeildatum |
€ 425.195 |
€ 444.410 |
€ 412.755 |
€ 414.850 |
Verkoopprijs |
€ 397.270 |
€ 386.000 |
€ 400.000 |
|
Verkoopdatum |
04-01-2019 |
17-05-2019 |
12-08-2019 |
|
Waardekenmerken |
Onderhavig object |
Vergelijkbaar object 1 |
Vergelijkbaar object 2 |
Vergelijkbaar object 3 |
ligging |
3 |
3 |
3 |
3 |
onderhoud |
3 |
3 |
3 |
3 |
kwaliteit |
3 |
3 |
3 |
3 |
uitstraling |
3 |
3 |
3 |
3 |
doelmatigheid |
3 |
3 |
3 |
3 |
voorzieningen |
3 |
4 |
3 |
3 |
3 Geschil
In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2020 (incidenteel hoger beroep) en tevens of de Rechtbank de heffingsambtenaar terecht heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en heeft opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden (principaal hoger beroep).
Belanghebbende stelt dat de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum moet worden vastgesteld op € 345.000 en beantwoordt de vraag omtrent de proceskosten en het griffierecht bevestigend.
De heffingsambtenaar stelt dat de Rechtbank de waarde van de onroerende zaak terecht heeft gehandhaafd op de beschikte waarde van € 394.000 en beantwoordt de vraag omtrent de proceskosten en het griffierecht ontkennend.