Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:672, 21/01617
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:672, 21/01617
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 januari 2023
- Datum publicatie
- 3 februari 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:4358, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01617
- Relevante informatie
- Art. 3.84 lid 2 Wet IB 2001, Art. 57 Wfsv, Art. 58 Wfsv, Art. 3:4 Awb
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Vrijstelling premie volksverzekeringen. Substantieel gedeelte van werkzaamheden in Nederland verricht?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01617
uitspraakdatum: 24 januari 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 oktober 2021, nummer LEE 20/3531, ECLI:NL:RBNNE:2021:4358, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.J. van Dam, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] en [naam4] . Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met nummers 20/00961, 20/00980 t/m 20/00984, 20/00986, 20/00987, 20/01032, 20/01033, 20/01060 t/m 20/01062, 20/01077 t/m 20/01079, 21/00044, 21/00528 en 21/01617. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2016 in Nederland.
Belanghebbende was in dat jaar in dienstbetrekking werkzaam voor de voor de volgende werkgevers:
Werkgever: |
Vestigingsland: |
Periode: |
[naam5] Ltd |
Cyprus |
1-1-2016 t/m 30-7-2016 |
[naam6] B.V. |
Nederland |
1-8-2016 t/m 31-12-2016 |
De werkzaamheden voor [naam5] Ltd werden verricht aan boord van het binnenvaartschip [naam7] (hierna: het schip), dat hoofdzakelijk heeft gevaren in het stroomgebied van de Rijn en in België.
Scheepvaartbedrijf [naam8] C.V. te [plaats1] is eigenaar en exploitant van het schip.
[naam5] Ltd heeft aan belanghebbende een ‘Emoluments Certificate for the year 2016’ verstrekt (hierna: de jaaropgaaf). De jaaropgaaf vermeldt een bedrag van € 23.674 als ‘total emoluments’ en onder ‘deductions or contributions’ een bedrag van € 1.846,57 met als omschrijving ‘Social Insurance Fund’.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.908. Hierin is een bedrag van € 21.827 (€ 23.674 minus € 1.846,57) aan buitenlands inkomen uit zijn dienstbetrekking bij [naam5] Ltd begrepen, waarvoor om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is verzocht. Verder heeft belanghebbende datzelfde bedrag aangegeven als bedrag waarvoor in het buitenland premieplicht bestaat voor de sociale verzekeringen.
De aanslag IB/PVV 2016 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.908. Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is niet verleend. Voor de heffing van PVV is uitgegaan van een premieplicht voor het gehele jaar.
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar hiertegen gegrond verklaard. Op grond van artikel 3.84, tweede lid, van de Wet IB 2001 is een bedrag van € 262 (1,2% van € 21.827) in mindering gebracht op het buitenlands inkomen uit de dienstbetrekking bij [naam5] Ltd (vrije ruimte werkkostenregeling). Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als gevolg hiervan verminderd tot € 48.646. Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting of een vrijstelling voor de PVV is niet verleend.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur belanghebbende voor de periode 1 januari 2016 tot en met 30 juli 2016 terecht verplicht verzekerd geacht voor de PVV en staan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de redelijkheid en billijkheid, de menselijke maat of ‘het leidende principe van efficiency’ niet aan het heffen van PVV in de weg. De Rechtbank heeft zich niet bevoegd geacht ter zake van het verzoek om regularisatie. Ook heeft de Rechtbank geen basis gezien voor verrekening van Cypriotische premies met de PVV of als voorheffing van de IB.
Ten aanzien van belanghebbende is geen A1-verklaring afgegeven die ziet op de onderhavige periode.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht een vrijstelling PVV is geweigerd voor de periode 1 januari 2016 tot en met 30 juli 2016. Verder is tussen partijen in geschil of terecht verrekening van Cypriotische premies is geweigerd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.