Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-08-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7360, 22/00108, 22/00109 en 22/00110
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-08-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7360, 22/00108, 22/00109 en 22/00110
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2023
- Datum publicatie
- 8 september 2023
- Zaaknummer
- 22/00108, 22/00109 en 22/00110
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 267 VWEU
Inhoudsindicatie
BPM. Belastingrentebeschikking. Ontvankelijkheid bezwaar. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00108, 22/00109 en 22/00110
uitspraakdatum: 29 augustus 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.O.F. [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 december 2021, nummers AWB 18/2590, 18/2591 en 18/2592, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 23 augustus 2017, 28 augustus 2017 en 5 september 2017 aangifte gedaan in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) met het oog op de registratie in het Nederlandse kentekenregister van personenauto’s. De volgens deze drie aangiften verschuldigde bpm is op aangifte voldaan.
De Inspecteur heeft bij in drie afzonderlijke uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen met de zaaksnummers 18/2590 (Hof: 22/00108) en 18/2592 (Hof: 22/00110) op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten zitting behandeld en ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank een verzetschrift ingediend.
De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard.
De Rechtbank heeft vervolgens de beroepen ongegrond verklaard, de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.500, de Minister veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 799 en de Minister gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht tot een bedrag van € 1.014 (driemaal € 338) te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 20 juli 2023 een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord A.F.M.J. Verhoeven, als de gemachtigde (hierna: gemachtigde) van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Belanghebbende heeft ter zitting opnieuw een pleitnota – die ook betrekking heeft op de zaken 21/01590, 22/00113 en 22/00114 – voorgedragen en ingebracht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 29 augustus 2017 aangifte bpm gedaan voor een Audi A6 Avant 4.0. TFSI RS6 Quattro, VIN: [nummer1] (hierna: Audi 1), datum eerste toelating 28 juli 2016. De te betalen bpm is berekend op € 16.467 en is op 30 augustus 2017 op aangifte voldaan (zaaknummer 22/00108).
Belanghebbende heeft op 5 september 2017 aangifte bpm gedaan voor een Audi A6 Avant 4.0. TFSI RS6 quattro, VIN: [nummer2] (hierna: Audi 2), datum eerste toelating 18 augustus 2017. De te betalen bpm is berekend op € 22.006 en is op 7 september 2017 op aangifte voldaan (zaaknummer 22/00109).
Belanghebbende heeft op 23 augustus 2017 aangifte bpm gedaan voor een Volkswagen Golf 2.0. TSI GTI, VIN: [nummer3] (hierna: Volkswagen Golf), datum eerste toelating 17 november 2016. De te betalen bpm is berekend op € 4.627 en is op 24 augustus 2017 op aangifte voldaan (zaaknummer 22/00110).
Bij afzonderlijke brieven van 17 oktober 2017, welke brieven zijn verzonden per faxbericht, heeft belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de bpm van de hiervoor genoemde drie auto’s. De bezwaarschriften zijn op 18 oktober 2017 door Inspecteur ontvangen. De inhoud van deze pro forma bezwaarschriften is gelijkluidend en is voor zover van belang als volgt:
“Hierbij maak ik namens belanghebbende pro forma bezwaar inzake de registratie van het voertuig met merk (…), middels voldoening van belasting op aangifte in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
Belanghebbende komt onder meer op tegen de voldoening van belasting op aangifte van (…).
Nadat ik de ontvangstbevestiging in bezit heb zal ik de gronden van het bezwaar verder aanvullen door o.m. het fiscaal belang te berekenen en de juridische aspecten nader uit te werken.”
Bij brief van 18 januari 2018 heeft de Inspecteur gemachtigde op de hoogte gebracht van de voorgenomen uitspraak op bezwaar tegen de voldoening op aangifte voor Audi 2 (zaaknummer: 22/00109). In deze brief is onder andere de volgende passage opgenomen:
“Beoordeling van uw bezwaar
In uw pro forma bezwaarschrift van 17 oktober 2017 geeft u aan dat u na het ontvangen van de ontvangstbevestiging de gronden van uw bezwaar verder zult aanvullen door o.m. het fiscaal belang te berekenen en de juridische aspecten verder uit te werken. Tot op heden heb ik hierop nog geen reactie ontvangen en kan uw grieven dus niet beoordelen. Uw grieven kunt u in het hoorgesprek op een later tijdstip naar voren brengen zodat wij hier in de definitieve uitspraak alsnog rekening mee kunnen houden.”
Voor 19 februari 2018 is in overleg met de gemachtigde een afspraak gemaakt voor een hoorgesprek te [plaats1] . Op deze datum is de gemachtigde, samen met [naam1] , op het afgesproken tijdstip verschenen.
Belanghebbende heeft de ontvangstbevestiging met dagtekening 20 november 2017 van het bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte met betrekking tot Audi 2 (zaaknummer: 22/00109) op verzoek van de Inspecteur overgelegd. Uit deze ontvangstbevestiging volgt dat het bezwaarschrift op 18 oktober 2017 door de Inspecteur is ontvangen.
3 Geschil
In geschil is of:
- -
-
i) de Inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard,
- -
-
ii) de nationale rechters – onder wie dit Hof en de Hoge Raad – het Unierecht mogen uitleggen of dat uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: Hof van Justitie) daartoe bevoegd is,
- -
-
iii) de Inspecteur de kentekens van de auto’s had moeten overleggen,
- -
-
iv) sprake moet zijn van een passende rentevergoeding bij vermindering van bpm,
- -
-
v) de Rechtbank de vergoeding van immateriële schade en de proceskostenvergoeding terecht heeft gematigd vanwege ‘samenhangende’ zaken,
- -
-
vi) de regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij de proceskostenvergoeding in beginsel een forfaitair karakter heeft, is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming en, of de toegekende proceskostenvergoeding van € 534 per punt en de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor van 0,5 te laag is,
- -
-
vii) het (vooraf) heffen van griffierecht is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming en indien de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden, rente moet worden vergoed over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald, en
- -
-
viii) een rentevergoeding over griffierecht, de vergoeding van immateriële schade en de proceskostenvergoeding in eerste aanleg is verschuldigd.