Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7547, 21/01839

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7547, 21/01839

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 september 2023
Datum publicatie
15 september 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:7547
Zaaknummer
21/01839
Relevante informatie
Art. 6 Wet OB, Art. 8:31 Awb, Art. 8:42 Awb

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing. OB. Reclamediensten. Naheffingsaanslag n.a.v. boekenonderzoek. Wie is de afnemer van de diensten? Vertrouwensbeginsel. Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/01839

uitspraakdatum: 5 september 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2013, nummer AWB 12/1311, ECLI:NL:RBZWB:2013:10222, in het geding tussen belanghebbende en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

alsmede de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 14 maart 2006 over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 12.463.679. Daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.184.073.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen de naheffingsaanslag OB en de beschikking heffingsrente ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij (eerste) uitspraak van 31 januari 2011, nummer AWB 07/2294, het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 107,33 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 143 aan belanghebbende vergoedt.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen de naheffingsaanslag OB en beschikking heffingsrente ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij (tweede) uitspraak van 24 december 2013 het beroep ongegrond verklaard en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de immateriële schadevergoeding met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Minister als partij in die procedure aangemerkt.

1.6.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’sHertogenbosch. Het gerechtshof ’sHertogenbosch heeft bij uitspraak van 21 juni 2019 het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissing met betrekking tot de schadevergoeding, het bij de Rechtbank ingediende beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag OB vernietigd, de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en gelast dat de Inspecteur en de Staat het griffierecht en de proceskosten vergoeden.

1.7.

De Inspecteur heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 december 2021, nr. 19/03617, ECLI:NL:HR:2021:1849 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch vernietigd, behalve de beslissing omtrent de immateriële schade, en de zaak verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.8.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben op het verwijzingsarrest gereageerd.

1.9.

Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Het Hof heeft vervolgens de behandeling geschorst. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.10.

Het vervolgonderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. P.J. van Hagen en mr. R.J. de Jong als gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door de accountant van belanghebbende [naam1] en vergezeld van [naam2] en [naam3] en namens de Inspecteur [naam4] , [naam5] , [naam6] en [naam7] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is op 1 oktober 1990 opgericht. Enig aandeelhouder van belanghebbende was [naam8] B.V. Enig aandeelhouder van [naam8] B.V. was [naam9] (hierna: [naam9] ). Bestuurder van belanghebbende was in de onderhavige periode [naam10] (hierna: [naam10] ). Belanghebbende bedacht en ontwierp acties om particulieren te bewegen mee te doen aan bepaalde prijzenfestivals (hierna: de reclamediensten). Zo werden acties ontworpen om particulieren deel te laten nemen via zogenaamde pools waarmee in de Duitse Lotto werd gespeeld.

2.2.

Nadat belanghebbende een actie had bedacht, ontwierp zij een mailing en zond zij de gegevens met betrekking tot de actie aan [naam11] B.V. (hierna: [naam11] ), een aan belanghebbende gelieerde onderneming. [naam11] verzorgde de verzending van deze mailings aan de consumenten. Als marketinginstrument werd in deze mailings gebruik gemaakt van zogenaamde sweepstakes. Er werd daarbij een prijs in het vooruitzicht gesteld indien de ontvanger de mailing terugstuurde. [naam11] verzorgde ook de verwerking van de respons op de mailings.

2.3.

[naam12] B.V. (hierna: de BV), een andere aan zowel belanghebbende als [naam11] gelieerde onderneming, kocht vervolgens de lottobewijzen. Aandeelhouders van de BV waren: [naam9] , [naam10] en [naam13] (hierna: [naam13] ). Tot 24 september 2004 was 50% van de aandelen indirect (via [naam11] ) in handen van [naam9] en [naam10] . [naam13] hield de overige 50% van de aandelen. Vanaf 24 september 2004 hielden [naam9] en [naam10] ieder voor zich indirect 25% van de aandelen en [naam13] , eveneens indirect, de overige 50%. Formeel bestuurder van de BV was [naam14] , die ook administratieve werkzaamheden voor [naam8] B.V. verrichtte. De BV is opgericht op 12 oktober 1999. Tot 23 november 2000 verrichte belanghebbende reclamediensten voor de BV. Belanghebbende heeft haar eerste factuur aan de BV uitgereikt op 8 december 1999.

2.4.

Op 23 november 2000 is [naam15] (hierna: [naam15] ) opgericht. (In)direct aandeelhouders van [naam15] zijn: [naam16] (hierna: [naam16] ) (5%), [naam10] (23,75%), [naam9] (23,75%) en [naam13] (47,5%). [naam16] was als ‘Treuhandler’ (‘beheerder’) tevens de formele bestuurder van [naam15] . Bij [naam15] waren geen werknemers in dienst. [naam17] is de externe administrateur van [naam15] .

2.5.

Op 31 oktober 2000 sluit de BV met [naam15] een dienstverleningsovereenkomst. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de activiteiten die de BV verrichtte, door [naam15] zullen worden verricht. Tevens is daarin overeengekomen dat de BV vervolgens voor [naam15] zorgdraagt voor de financiële transacties, bestaande uit het innen van de spelinleg van klanten middels incasso, het overschrijven van klanttegoeden, het overschrijven van de spelinleg aan een officieel bureau van de Deutsche Lottoblocks en het administreren en verdelen van de behaalde spelopbrengst aan de klanten. De BV stoot de ontvangen gelden door naar [naam15] , onder inhouding van een provisie.

2.6.

Belanghebbende heeft op 23 november 2000 de eerste facturen uitgereikt aan [naam15] onder projectnamen ‘ [naam18] ’ en ‘ [naam19] ’. In november en december 2000 heeft zij in totaal zes facturen uitgereikt ter zake van reclamediensten aan [naam15] voor een totaal van ƒ 432.717,23. Zij heeft daarbij geen omzetbelasting in rekening gebracht, noch heeft zij op aangifte omzetbelasting voldaan ter zake van de op die facturen vermelde bedragen. Belanghebbende is ervan uitgegaan dat de door haar verrichte diensten niet in Nederland belastbaar zijn op grond van artikel 6, lid 2, letter d, onder 2°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), aangezien zij die diensten verleent aan een buiten de Europese Unie gevestigde ondernemer ( [naam15] ). Blijkens een uitdraai van de grootboekmutaties ‘omzet diensten buiten EU’ bedroeg het totaal aan omzet voor diensten buiten de Europese Unie over het jaar 2000 ƒ 6.600.281,83. Vijf boekingen in het grootboek hebben betrekking op [naam15] .

2.7.

Belanghebbende heeft op 15 december 2000 een raamovereenkomst (hierna: de raamovereenkomst) gesloten met [naam15] . Zij heeft zich daarbij verplicht tot het "voor eigen rekening" verrichten van diensten op het gebied van reclame en marketing met betrekking tot kansspelen die volgens die overeenkomst door [naam15] worden georganiseerd en verzorgd. In de overeenkomst is – onder meer – vastgelegd dat:

1) [naam15] een onderneming drijft in onder meer het organiseren en verzorgen van Lottospielergemeinschaften (lottopools) (§1.1);

2) belanghebbende een onderneming drijft onder meer op het gebied van reclame (§1.2);

3) belanghebbende en [naam15] overeenkomen dat belanghebbende voor eigen rekening mailings verzorgt (§1.3); en dat

4) [naam15] als opdrachtgever voornemens is belanghebbende regelmatig te belasten met het uitvoeren van mailingacties (§2).

De raamovereenkomst regelt daarbij expliciet dat de inhoud van de individuele opdracht afzonderlijk en individueel schriftelijk tussen de partijen moet worden overeengekomen (individuele gunning van de opdracht) (§2 en §3). Daarbij staat in de raamovereenkomst vermeld dat in het bijzonder de respectieve gunning van de opdracht ook voorschriften zal bevatten met betrekking tot het aantal bestelde mailings en de hoogte van de vergoeding (§2 en §4).

2.8.

Gedurende het onderhavige tijdvak (in 2003/2004) is [naam15] opgevolgd door [naam20] (hierna: [naam20] ) en verstuurt belanghebbende de facturen voor haar reclamediensten naar [naam20] . Beide [Naam15 en 20] zijn gevestigd in Zwitserland. Een schriftelijke overeenkomst tussen belanghebbende en [naam20] behoort niet tot de gedingstukken.

2.9.

[naam11] heeft ook een contract met [naam15] (ondertekend op 10 december 2001). Dit contract betreft de afwikkeling en het beheer van klanten m.b.t. de lottopools. Dit houdt o.a. in het verwerken van de respons van mailings, het verzorgen van een call-center, het aanmaken van incassobestanden en het opstellen van een maandelijks overzicht voor de deelnemers. Zij ontvangt hiervoor een servicefee.

2.10.

Op 17 april 2002 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek (hierna: boekenonderzoek 1) uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 gedane aangiften voor de omzetbelasting. De Inspecteur heeft daarbij de zes facturen van belanghebbende aan [naam15] gezien. In het op 1 mei 2002 uitgebrachte controlerapport van dit boekenonderzoek staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“Een groot deel van de omzet blijft buiten de heffing van omzetbelasting. Dit betreft diensten, die worden verricht aan ondernemers, gevestigd in andere EU landen en gevestigd buiten de EU. De plaats waar de dienst wordt verricht is de plaats waar de opdrachtgever is gevestigd. Deze omzet werd dus terecht buiten de heffing van omzetbelasting gelaten.”

2.11.

In het dossier zit een verklaring van [naam21] (hierna: [naam21] ), financieel administrateur bij belanghebbende. Deze verklaring vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

Inleiding

Aan mij werd het verzoek gericht door advocaat [naam22] van [naam23] Advocaten, om een toelichting te geven en mijn ervaringen te delen over controle van de fiscus in 2002. Daar heb ik positief op geantwoord met de opmerking dat het inmiddels meer dan 20 jaar geleden is en dat ik dit in alle redelijkheid kan doen, voor zover mijn geheugen dat toelaat.

Mijn functie

Ik ben in augustus 1997 in dienst gekomen van [belanghebbende] als financieel administrateur om als zodanig de administratie te voeren. Die administratievoering werd begeleid en geadviseerd door [naam24] . Werkzaamheden hadden betrekking op de volgende werkgebieden:

• Verkoopadministratie

• Inkoopadministratie

• Bankafschriften

• Grootboekadministratie

• Salarisadministratie

• Belastingaangiften (muv vennootschapsbelasting)

• Opstellen van (voorlopige) periodieke W&V en balans

Controle 2002

[belanghebbende] kreeg een brief van de fiscus (datum is me ontgaan) dat er een controle zou plaatsvinden, met het verzoek de betreffende administratie klaar te zetten, ten einde de controleurs toegang te geven. Deze brief is gedeeld met de toenmalige directeur [naam10] en [naam24] . Er zijn voor de controle voorbereidingen getroffen: een apart kantoor is vrijgemaakt en voorzien van de fysieke administratie (verkoop, inkoop, bankafschriften, lijstwerk uit de administratiesoftware).

Bij de komst van de twee controleurs, waarvan de namen mij niet meer bekend zijn, zijn ze begeleid naar het bovengenoemd kantoor met toelichting onzerzijds wat de fysieke administratie inhield en waar wij te vinden waren in het gebouw voor eventuele vragen of gewenste toelichtingen. Er is geen personeel in het kantoor geplaatst, teneinde de controle niet te storen. Er is niemand aanwezig geweest, anders dan bij een vraagstelling door (een van) de controleurs.

Gaandeweg de controle zijn er vragen gesteld over diverse kostenfacturen. Welke dat zijn geweest, weet ik niet meer, maar in ieder geval zijn dit zaken die in een BTW-suppletie van de voorheffing zijn hersteld, op verzoek van de fiscus.

Wat me nog in het bijzonder bijgebleven is, waren de vragen aangaande de gerealiseerde omzet bij [belanghebbende] , voortkomend uit de opdrachten voor [naam12] BV, die liepen van januari tot en met oktober, en in november en december waren gerealiseerd bij [naam15] . Dit is door mij toegelicht met de informatie dat de uit te voeren opdrachten van opdrachtgever zijn gewijzigd met als gevolg dat er geen BTW in rekening werd gebracht voor [naam15] .

Contracten met relaties vielen niet onder mijn verantwoordelijkheid, dus heb ik ze verwezen naar interne collega's. Wie deze waren is mij niet meer bekend.

De controle heeft twee dagen in beslag genomen. In een kort eindgesprek werd verwezen naar het nog komende controleverslag, die [naam24] nog zouden ontvangen. Na het lezen van dit controleverslag bleken hier geen nieuwe zaken naar voren te komen en is het verslag naar mijn mening conform de voortgang van en bevindingen tijdens de controle opgesteld. Omdat dat mijn eerste fiscale controle was in mijn carrière, was ik blij met de relatief kleine toe te passen correcties, in relatie tot de grootte (in geld) van de administratie. Persoonlijk nam ik dat officiële rapport als een blijk van waardering over hoe de administratie werd gevoerd, naast de bevestiging dat de fiscale regels goed werden gevolgd, leermomenten daargelaten, zoals vermeld in het rapport.”

2.12.

In 2005 heeft de Inspecteur weer een boekenonderzoek (hierna: boekenonderzoek 2) bij belanghebbende uitgevoerd. Dit onderzoek betrof de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de omzetbelasting over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005. Gedurende de jaren waarop dit boekenonderzoek zich richtte, heeft belanghebbende ter zake van de door haar verrichte reclamediensten bedragen gefactureerd aan [naam15] en [naam20] . Belanghebbende heeft bij die facturering aan geen van beide [Naam15 en 20] omzetbelasting in rekening gebracht en evenmin heeft zij omzetbelasting voldaan ter zake van de op die facturen vermelde bedragen. Belanghebbende heeft wel de omzetbelasting in aftrek gebracht die tijdens deze periode aan haar in rekening is gebracht voor goederen en diensten die zij voor het verrichten van de reclamediensten heeft gebezigd. Belanghebbende heeft in de jaren 2001 tot en met 2005 de volgende bedragen gefactureerd aan [naam15] en [naam20] :

[naam15]

[naam20]

Totaal

2001

12.499.753,75

12.499.753,75

2002

14.183.383,58

14.183.383,58

2003

17.908.751,96

1.017.359,00

18.926.110,96

2004

10.538.591,33

5.149.705,00

15.688.296,33

2005

548,46

4.300.220,00

4.300.768,46

Totaal

55.131.029,08

10.467.284,00

65.598.313,08

2.13.

Op 22 november 2005 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden met betrekking tot het boekenonderzoek. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat belanghebbende haar visie zal toezenden met relevante stukken op twee aspecten ten aanzien waarvan de Inspecteur vragen heeft gesteld: 1) met betrekking tot de aanwezigheid van een vaste inrichting van de [naam15] in Nederland en 2) met betrekking tot het ondernemerschap van [naam15] .

2.14.

Op 4 januari 2006 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de belastingdienst.

2.15.

Bij brief van 6 januari 2006 heeft belanghebbende het telefoongesprek van 4 januari 2006 bevestigd en aangegeven in week 2 van 2006 de visie van belanghebbende aan de belastingdienst te doen toekomen met betrekking tot het voornemen van de belastingdienst een naheffingsaanslag OB aan belanghebbende, de BV en [naam11] op te leggen. Belanghebbende geeft in deze brief aan dat de belastingdienst twee standpunten inneemt. Ten eerste dat [naam15] een vaste inrichting in Nederland heeft en ten tweede dat [naam15] geen onderneming voert, maar dat de activiteiten in zijn geheel door de BV worden verricht. Belanghebbende geeft in de brief aan nader op deze twee standpunten in te zullen gaan.

2.16.

Bij brief van 12 januari 2006 is belanghebbende uitvoerig ingegaan op het standpunt van de belastingdienst dat [naam15] een vaste inrichting heeft in Nederland en op het standpunt van de belastingdienst dat de activiteiten niet door [naam15] worden verricht maar door de BV, waardoor geen sprake is van ondernemerschap. Bij deze brief zitten bijlagen met stukken.

2.17.

Op 17 januari 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en medewerkers van de belastingdienst ten aanzien van het voornemen van de belastingdienst een naheffingsaanslag OB op te leggen.

2.18.

Bij brief van 19 januari 2006 is belanghebbende – conform de afspraak gemaakt op 17 januari 2006 – nog nader ingegaan op het standpunt van de belastingdienst dat [naam15] een vaste inrichting heeft in Nederland.

2.19.

Bij brief van 31 januari 2006 heeft de belastingdienst een vragenbrief gestuurd naar belanghebbende met daarin een groot aantal vragen.

2.20.

Bij brief van 9 februari 2006 heeft belanghebbende een reactie gegeven naar aanleiding van het verzoek van de belastingdienst aanvullende schriftelijke informatie te verschaffen waaruit blijkt dat [naam15] daadwerkelijk de ondernemer is die gelegenheid biedt tot deelname aan de Duitse lotto middels bepaalde "spelsystemen" en waaruit volgens belanghebbende blijkt dat alle (relevante) beslissingen door [naam15] worden genomen. Bovendien wordt gereageerd op de vraag van de belastingdienst waarom eerst met ingang van 1 juli 2003 een hoedanigheidsverklaring van de [naam15] als ondernemer voor de Mehrwertsteuer (VAT-verklaring) van de Zwitserse fiscus kan worden overgelegd, terwijl volgens de informatie van belanghebbende het ondernemerschap in november 2000 is aangevangen. Voorts wordt een reactie gegeven op de opmerking van de belastingdienst dat aan de hand van concrete gegevens het erop lijkt dat de BV naar buiten toe optreedt als de ondernemer, die gelegenheid geeft tot deelname aan de Duitse lotto middels bepaalde spelsystemen. In diezelfde brief heeft belanghebbende de belastingdienst laten weten dat doordat teruggaven omzetbelasting vanaf oktober 2003 aan verschillende bedrijven worden tegengehouden, deze bedrijven in een zwaar verliesgevende situatie terecht zijn gekomen, wat onder andere resulteert in een slechte naam als gevolg van betalingsachterstanden. Bovendien loopt belanghebbende momenteel een zeer groot risico dat de Zwitserse bedrijven de contracten integraal opzeggen. Als de situatie op korte termijn niet verandert, zullen de bedrijven genoodzaakt zijn op grotere schaal collectief ontslag aan te vragen. Vervolgens heeft belanghebbende aangegeven dat belanghebbende zich genoodzaakt ziet, indien de belastingdienst niet binnen drie werkdagen na ontvangst van deze brief, met een definitief standpunt komt (dat leidt tot betaling van de tot op heden in aftrek gebrachte omzetbelasting) juridische procedures op te starten. Bij de brief zit een bijlage met antwoorden op de bij brief van 31 januari 2006 gestelde vragen.

2.21.

Op 15 en 16 februari 2006 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen belanghebbende en de belastingdienst. Hierbij is nader ingegaan op het voornemen van de belastingdienst een naheffingsaanslag OB op te leggen aan belanghebbende, de BV en [naam11] . Tijdens het gesprek is overeengekomen dat de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2001 tot en met 2005 aan belanghebbende en [naam11] gelijktijdig zullen worden opgelegd, waarbij de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2003 tot en met 2005 desnoods ter behoud van rechten worden opgelegd. Ook is afgesproken dat belanghebbende informatie over de omzet van belanghebbende gerealiseerd op diensten verricht aan [naam20] op korte termijn aan de belastingdienst zal verstrekken.

2.22.

Bij brief van 16 februari 2006 heeft belanghebbende aan de belastingdienst medegedeeld dat zij de volgende omzet ter zake van aan [naam20] verrichte reclamediensten heeft gerealiseerd:

Jaar

2003

1.017.359

2004

5.149.705

2005

4.300.220

Totaal

10.467.284

In de brief wordt ook de omzet van [naam11] vermeld. Belanghebbende heeft hierbij aangegeven dat de handelwijze en de gang van zaken tussen belanghebbende en [naam11] enerzijds en [naam20] anderzijds vergelijkbaar is met de handelwijze en de gang van zaken met betrekking tot de dienstverlening tussen belanghebbende en [naam11] enerzijds en [naam15] anderzijds. Hetzelfde geldt voor de handelwijze en de gang van zaken tussen de BV en [naam15] .

2.23.

Bij brief van 22 februari 2006 reageert de Inspecteur op het verzoek van belanghebbende van 9 februari 2006 om binnen drie werkdagen een standpunt in te nemen en deelt mede dat de belastingdienst zich op het standpunt stelt dat de plaats van reclamediensten van belanghebbende Nederland is en geeft daarvoor een onderbouwing in de bij de brief gevoegde bijlage 2. In bijlage 1 heeft de Inspecteur een overzicht opgenomen van de verschuldigde omzetbelasting indien uitgegaan moet worden van zijn standpunt dat de BV de afnemer is van de reclamediensten van belanghebbende.

2.24.

Bij brief van 22 februari 2006 heeft belanghebbende de belastingdienst medegedeeld dat, afhankelijk van de motivering bij het opleggen van een eventuele naheffingsaanslag OB, belanghebbende de eventueel na te heffen omzetbelasting zal doorfactureren.

2.25.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de boekenonderzoeken heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat voor de heffing van omzetbelasting moet gelden dat belanghebbende niet jegens [naam15] diensten verricht. Volgens de Inspecteur worden deze reclamediensten van belanghebbende daarom op grond van artikel 32 Wet OB (oud) in Nederland verricht en is belanghebbende in Nederland omzetbelasting verschuldigd over de gefactureerde bedragen. Ditzelfde heeft volgens de Inspecteur te gelden met betrekking tot de bedragen die belanghebbende voor reclamediensten vanaf 30 juli 2003 aan [naam20] in rekening heeft gebracht. De Inspecteur heeft op die grond aan belanghebbende over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 de onderhavige naheffingsaanslag OB opgelegd, conform bijlage 1 bij zijn brief van 22 februari 2006. Op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is op grond van artikel 10, lid 1, letter b en artikel 15 van de Invorderingswet 1990. Met de naheffingsaanslag OB zijn de volgende bedragen aan omzetbelasting nageheven:

2001

2.374.953

2002

2.694.843

2003

3.595.961

2004

2.980.776

2005

817.146

Totaal

12.463.679

2.26.

In het op 17 april 2009 uitgebrachte controlerapport van dit boekenonderzoek staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

2.4

Verloop boekenonderzoek

Het boekenonderzoek is per brief d.d. 19 mei 2005 aangekondigd. Na de inleidende bespreking op 30 mei 2005 is in een brief d.d. 6 juni 2005 een opsomming gegeven van de te controleren onderwerpen. Het boekenonderzoek heeft diverse malen aanleiding gegeven om de te beoordelen onderwerpen aan te passen. Uiteindelijk zijn alleen de in dit rapport genoemde onderwerpen beoordeeld.

Het boekenonderzoek heeft een lange doorlooptijd gehad. Dit is o.a. veroorzaakt door de complexe binnen- en buitenlandse structuur. Daarnaast heeft het inzichtelijk maken van de activiteiten de nodige moeite gekost. Dit werd veroorzaakt doordat in het kader van de uitvoering van een aantal belangrijke contracten slechts zeer beperkte vastleggingen aanwezig waren. Volgens belastingplichtigen werd er voornamelijk mondeling gecommuniceerd met de (veelal gelieerde) opdrachtgevers.

(…)”

2.27.

Het dossier bevat onder meer correspondentie (e-mails) van medewerkers van de verschillende rechtspersonen, brieven van klanten van de BV, gespreksverslagen van besprekingen die tussen medewerkers hebben plaatsgevonden en bijvoorbeeld een vacaturetekst voor een marketingfunctie bij de BV.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag OB terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij is specifiek in geschil:

-

of het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden,

-

of is voldaan aan de verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen (ingevolge artikel 8:42 van de Awb),

-

wie de afnemer van de prestatie is,

-

of het vertrouwensbeginsel is geschonden,

-

of het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden, en

-

de vergoeding van immateriële schade voor de verwijzingsfase.

3.2.

De Inspecteur heeft aangegeven – ten aanzien van het antwoord op de vraag of de omzetbelasting onderdeel uitmaakt van de gefactureerde vergoeding – zich te conformeren aan het oordeel van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op dit punt ten aanzien van [naam11] , welk oordeel door de Hoge Raad in stand is gelaten (afdoening op grond van artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie). Dit betekent dat de naheffingsaanslag OB van belanghebbende van € 12.463.679 moet worden verminderd tot € 10.473.681 en de beschikking heffingsrente van € 1.184.073 tot € 985.304. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding immateriële schade

6 Beslissing

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing