Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7709, 22/00805 t/m 22/00807
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:7709, 22/00805 t/m 22/00807
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 september 2023
- Datum publicatie
- 22 september 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2022:886, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/00805 t/m 22/00807
- Relevante informatie
- Art. 15 lid 1 Wet OB 1968, Art. 8:32a Awb, Art. 67c AWR, Art. 67f AWR, Art. 67q AWR
Inhoudsindicatie
OB. Voorbelasting.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00805 tot en met 22/00807
uitspraakdatum: 12 september 2023.
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 maart 2022, nummers LEE 21/486, 21/487 en 22/161, ECLI:NL:RBNNE:2022:886, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 (hierna: het tweede kwartaal van 2019) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 615. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd van € 61.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 (hierna: het derde kwartaal van 2019) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 9.247. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd van € 924.
Aan belanghebbende is bij beschikking met dagtekening 30 april 2021 met betrekking tot de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 een vergrijpboete opgelegd van € 7.799.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de – onder 1.1, 1.2 en 1.3 – genoemde naheffingsaanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
De Hoge Raad heeft van belanghebbende (digitaal) een bericht met stukken ontvangen, dat door de Hoge Raad is aangemerkt als hogerberoepschrift en op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is doorgezonden aan het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] , [naam3] en [naam4] . Deze zaken zijn gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaken van belanghebbende met procedurenummers BK-ARN 22/00803 en 22/00804. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [naam5] (de echtgenote).
Belanghebbende exploiteerde in 2019 tot en met het derde kwartaal een eenmanszaak onder de naam “ [naam6] ”. Volgens de inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel bestonden de bedrijfsactiviteiten van de eenmanszaak vanaf 1 februari 2000 uit: “Adviesbureau op het gebied van boekhoudingen, belastingen, schuldsaneringen, faillissementsbegeleiding, gerechtelijke procedures, opsporingen (detective), bedrijfsdoorlichting en op het gebied van het organiseren van evenementen. Personeelsbemiddeling”.
Vanaf 1 januari 2020 staat belanghebbende – opnieuw – met zijn eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel onder de naam “ [naam6] ”. De activiteitenomschrijving luidt volgens voormelde inschrijving: “Adviesbureau op het gebied van boekhoudingen, belastingen, schuldsaneringen, faillissementsbegeleiding, gerechtelijke procedures, opsporingen (detective), bedrijfsdoorlichting en op het gebied van het organiseren van evenementen. Personeelsbemiddeling. Verhuur van recreatiewoningen.”.
Belanghebbende heeft aangiften ingediend voor de omzetbelasting voor het tweede en het derde kwartaal van 2019. In zijn aangifte voor het tweede kwartaal, op 14 juli 2019 ontvangen door de Inspecteur, heeft hij € 615 aan omzetbelasting teruggevraagd en in zijn aangifte voor het derde kwartaal, op 3 oktober 2019 ontvangen door de Inspecteur, een bedrag van € 9.247.
Bij beschikking van 26 juli 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf verleend van € 615 aan omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019.
Bij beschikking van 18 oktober 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf verleend van € 9.247 aan omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019.
Bij brieven van 20 april 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende om informatie gevraagd over zijn aangiften omzetbelasting voor het tweede en derde kwartaal van 2019. Bij brieven van 25 mei 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende herinnerd aan zijn brieven van 20 april 2020.
Met dagtekening 25 juli 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de – onder 1.1 en 1.2 genoemde – naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en beschikkingen verzuimboete en belastingrente opgelegd.
Belanghebbende heeft op 25 september 2020 met betrekking tot het tweede kwartaal van 2019 een handgeschreven overzicht overgelegd met als kop “omzet belasting 2e kw 2019”. Bij dit overzicht heeft belanghebbende diverse kopieën van kassabonnen en facturen overgelegd waaronder:
- een factuur van 4 maart 2019 van mijn Tafel met als omschrijving: “22 januari t/m 28 februari huur van 2 tafel à € 25 (p/w)”, voor een bedrag van € 151,24 vermeerderd met € 31,76 aan omzetbelasting;
- een factuur van 29 maart 2019 van dierenartsenpraktijk “ [naam7] ” voor meerdere vaccinaties, voor een bedrag van € 109,10 vermeerderd met € 22,93 aan omzetbelasting;
- een kassabon van 18 mei 2019 van [naam8] ter zake de aankoop van benzine voor een totaalbedrag van € 24,79 vermeerderd met € 5,20 aan omzetbelasting;
- een kassabon van 22 mei 2019 van de [naam9] ter zake van de aankoop van keukenpapier en een verbanddoos voor een totaalbedrag van € 3,89 vermeerderd met € 0,45 aan omzetbelasting;
- een kassabon van 20 april 2019 van [naam10] met als omschrijving “vijver/kas acc.” voor een totaalbedrag van € 10,79 vermeerderd met € 2,26 aan omzetbelasting;
- een kassabon van 21 mei 2019 van [naam11] ter zake de aankoop van drie tweedehands cd’s voor een totaalbedrag van € 26,43 vermeerderd met € 5,55 aan omzetbelasting.
In de bezwaarfase betreffende de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het derde kwartaal 2019 heeft belanghebbende onder meer een kopie van een factuur met factuurdatum 24 september 2019 en factuurnummer [nummer1] overgelegd van [naam12] uit [plaats1] inzake de aankoop van een Chalet Unique 10x4, waarop is vermeld “volgens orderbevestiging van 20-09-2019”, ten bedrage van € 41.322,31, vermeerderd met € 8.677,69 aan omzetbelasting, tezamen € 50.000. Op de factuur is met een adressticker als adressant/adres vermeld:
“ [belanghebbende]
[adres1]
[woonplaats]
”
Deze adressticker is door belanghebbende op de factuur geplakt.
De Inspecteur heeft een kopie van een factuur met factuurdatum 24 september 2019 en factuurnummer [nummer1] aan de Rechtbank overgelegd van [naam12] uit [plaats1] inzake de aankoop van een Chalet Unique 10x4, waarop is vermeld “volgens orderbevestiging van 20-09-2019”, ten bedrage van € 41.322,31, vermeerderd met € 8.677,69 aan omzetbelasting, tezamen € 50.000. Op de factuur staat gedrukt als adressant/adres:
“ [naam13]
[adres2]
[plaats2] ”.
Belanghebbende heeft een kopie van een creditnota met factuurdatum 30 september 2019 en factuurnummer 19700199 aan de Rechtbank overgelegd van De stacaravanmakelaar uit [plaats1] inzake een Chalet Unique 10x4, waarop is vermeld “volgens orderbevestiging van 20-09-2019”, ten bedrage van € 41.322,31, vermeerderd met € 8.677,69 aan omzetbelasting, tezamen € 50.000. Op de creditnota is met een adressticker als adressant/adres vermeld:
“ [belanghebbende]
[adres1]
[woonplaats]
”
Deze adressticker is door belanghebbende op de creditnota geplakt.
De Inspecteur heeft een kopie van een creditnota met factuurdatum 30 september 2019 en factuurnummer 19700199 aan de Rechtbank overgelegd van De stacaravanmakelaar uit [plaats1] inzake een Chalet Unique 10x4, waarop is vermeld “volgens orderbevestiging van 20-09-2019”, ten bedrage van € 41.322,31, vermeerderd met € 8.677,69 aan omzetbelasting, tezamen € 50.000. Op de creditnota staat gedrukt als adressant/adres:
“ [naam13]
[adres2]
[plaats2] ”
Belanghebbende heeft aan de Inspecteur een brief met dagtekening 1 oktober 2020 gestuurd, waarin onder meer een specificatie is gegeven van de onder 2.4 genoemde aangifte voor het derde kwartaal van 2019. Uit deze specificatie volgt dat in het teruggevraagde bedrag van € 9.247 een bedrag van € 8.677,69 is begrepen, zoals omschreven onder 2.10 respectievelijk 2.12.
De Inspecteur heeft een derdenonderzoek ingesteld bij [naam12] . Bij e-mail van 24 november 2020 heeft de heer [naam14] (hierna: [naam14] ) de Inspecteur als volgt geïnformeerd:
“zoals besproken hierbij de correspondentie wat wij met [belanghebbende] (adviseur/vriend/contactpersoon van onze klant [naam13] )hebben gehad.
In de bijlage het mail contact en het factuur wat wij gestuurd hebben en ook weer de creditnota. Hopende zo voldoende te hebben geïnformeerd, mochten er vragen zijn vernemen wij graag van u.”
In de door [naam14] bijgevoegde e-mails van belanghebbende aan [naam14] is het volgende geschreven:
“dag [naam14] .
deze mail stuur ik aan je door
inhoudelijk lees je dat het [naam13] allemaal te snel gaat
vanochtend is hij bij mij geweest om overleg te hebben.
ook btw gedoe voor hem zelf is het voor hem te veel gedoe.
mijninschatting was wel goed.
daarom ook mijn verzoek om de btw te verleggen. naar mij als bedrijf.
na ontvangst van jou mening begrijp ik dat je het anders ziet en wilt.
daarom lijkt het mij verstandig om eventuele aankoop uit te stellen tot/dat bajema er open voorstaat om deze zaak aftewikkelen.
zo het nu staat even in de wachtkamer
afz met groet [belanghebbende] .”
Bij deze e-mail was blijkens het tot de stukken behorende afschrift een e-mail gevoegd van [naam13] aan belanghebbende van 29 september 2019, met als onderwerp: “chalet”; de inhoud van die e-mail is verder niet bij het afschrift gevoegd.
en
“dag [naam14] .
nog eens in overleg met den heer [naam13] besproken over onderwerp chalet.
steld [naam13] geen prijs meer op de levering chalet.
reden is bekend/bovendien voeld [naam13] druk om betaling te doen direckt na plaatsing chalet\ direckt betalen en dan sleutel.
dit gaat [naam13] te snel af.
ook kun je je niet vinden in btw verlegging wat heel normaal is\
daarom besluit genomen/heeft ook nog niet getekend\ nu kan hij het nog anuleren.
je moet ook deze chalet niet nog een week of langer vasthouden
besluit van afzegging i definitief.
in het voorjaar/bij leven en welzijn neemt hij de draad weer op.
misschien neemt hij dan zelf wel contackt met u op.
afz met groet [belanghebbende] ,gemachtigd in deze door en namens den heer [naam13]
bedankt nog voor je inzet.“
Op 1 december 2020 heeft er hoorgesprek plaatsgevonden inzake de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor het tweede en het derde kwartaal 2019. De Inspecteur heeft daarvan een verslag opgemaakt, dat hij bij brief van 4 december 2020 aan belanghebbende heeft toegezonden. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“Belanghebbende:
De dierenartskosten zijn van een klant van mij die in de schuldsanering zit, Belanghebbende heeft de rekening betaald voor de klant dus ziet Belanghebbende dit als kosten voor zijn bedrijf.
Belastingdienst:
Geeft aan dat Belanghebbende niet tot antwoorden verplicht is en stelt de vraag; Kunt u mij uitleggen waar de factuur van [naam12] van 24 september 2019 voor de aanschaf van een chalet/stacaravan betrekking op heeft?
Belanghebbende;
Geeft aan dat deze door hem is aangekocht en is bedoeld voor verhuur.
Belastingdienst;
Geeft aan derdenonderzoek bij de leverancier ingesteld te hebben en daaruit is gebleken dat de factuur op een andere naam staat dan die van Belanghebbende, kunt u dit verklaren? het lijkt er namelijk op dat u een naamsticker over de tenaamstelling heeft geplakt.
Belanghebbende:
Dat klopt. De factuur is namelijk overgedragen aan mij door degene die de stacaravan heeft gekocht. Dat is een klant van mij, Belanghebbende heeft hem bijgestaan bij de aankoop. De tenaamstelling is aangepast omdat Belanghebbende de stacaravan van hem heeft overgenomen.
Belastingdienst;
Geeft aan dat naamswijziging van een factuur niet is toegestaan.
Belanghebbende;
Ik heb de naam aangepast omdat ik de koop heb overgenomen daarom is dat gedaan. De caravan is bestemd voor verhuur daarom is de btw afgetrokken.
Belastingdienst;
Hoe kan het dan dat ik een creditfactuur heb ontvangen vanuit het derdenonderzoek? En uit overige verstrekte informatie blijkt dat u degene bent die opdracht heeft gegeven om de koop van het chalet te annuleren?
Belanghebbende;
Bajema is een klant van mij en ik bemiddelde bij de koop, hij is geannuleerd en ik heb het overgenomen van hem en de creditfactuur is nooit ontvangen.”
In het reactieformulier op bovenvermeld hoorverslag, dat de Inspecteur op 18 december 2020 heeft ontvangen heeft belanghebbende op de vraag “Op welke onderdelen of punten bent u het niet eens?” geantwoord met uitsluitend: “Nogmaals de Aftrek Posten”.
Op 22 januari 2021 heeft [naam3] (vaktechnisch adviseur bestuurlijke boete van de Belastingdienst) per e-mail aan [naam14] onder meer het volgende geschreven:
“Vandaag hebben wij telefonisch contact gehad over gang van zaken rond de facturering van een chalet aan dhr. [naam13] te [woonplaats] . Na annulering is er door u met dagtekening 30 september 2019 een credit-factuur opgemaakt en verzonden richting [naam13] . Betreffende facturen zijn door u in een eerder stadium aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld.
Ik heb u gevraagd of de overeenkomst die destijds tussen u en dhr. [naam13] bestond daarna is over gegaan op dhr. [belanghebbende] . U hebt hier ontkennend op geantwoord; levering noch betaling heeft daarna nog plaatsgevonden.”
Daarop heeft [naam14] per e-mail van 23 januari 2021 aan [naam3] onder meer geantwoord:
“Bedankt voor de mail. Mochten wij verder nog iets voor u kunnen betekenen bel of mail gerust.”
De Inspecteur heeft in zijn brief van 2 februari 2021 aan belanghebbende aangekondigd dat hij een vergrijpboete gaat opleggen van € 7.799 inzake de – onder 2.4 genoemde – teruggevraagde omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 ter zake van het onder 2.10 tot en met 2.13 vermelde chalet (hierna: het chalet). In de brief heeft de Inspecteur onder meer verwezen naar de – onder 2.14 – genoemde brief van 1 oktober 2020, waaruit volgens hem volgt dat in de aangifte voor het derde kwartaal van 2019 omzetbelasting is teruggevraagd ter zake van het chalet. Cijfermatig heeft de Inspecteur deze boete als volgt onderbouwd:
“Grondslag voor de vergrijpboete € 8.677
Uitgangspunt bij opzet: 50%, verhoogd naar 100% € 8.667
Af: eerder opgelegde verzuimboete € 868
Voorgenomen vergrijpboete € 7.799”
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019, de verzuimboeten over het tweede en derde kwartaal van 2019 en de vergrijpboete over het derde kwartaal van 2019 terecht zijn opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij de naheffingsaanslag over het derde kwartaal van 2019 niet meer betwist en dat het Hof zich hierover derhalve niet hoeft uit te laten. In dit verband heeft hij verklaard dat hij niet (meer) betwist dat de voorbelasting op het chalet ten onrechte door hem in aftrek is gebracht. Belanghebbende heeft ter zitting eveneens verklaard dat het Hof zich niet hoeft uit te laten over de in hoger beroep overgelegde suppletieaangiften en de beslissingen van de Inspecteur daarop (zie bijlagen C2 tot met C5 bij het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep). Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar (voor zover deze betrekking hebben op de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tweede kwartaal van 2019, de verzuimboeten en de vergrijpboete), en tot vernietiging van de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019, de verzuimboeten en de vergrijpboete.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.