Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8247, 22/822, 22/823 en 22/824

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8247, 22/822, 22/823 en 22/824

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 september 2023
Datum publicatie
6 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:8247
Zaaknummer
22/822, 22/823 en 22/824
Relevante informatie
Art. 3.111 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Woning. Keuzevermogen? Opdracht aan partijen.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/822, 22/823 en 22/824

uitspraakdatum: 26 september 2023

Tussenuitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2022, nummers AWB 21/4156, 21/4159 en 21/4160, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2015, 2016 en 2017 aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is voor elk jaar belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de berekende bedragen aan belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A.W. Gaertner, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6.

Het Hof is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropent daarom door middel van deze tussenuitspraak het onderzoek.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [naam3] (hierna: de partner).

2.2.

Sinds 25 april 2001 oefent belanghebbende een tandartspraktijk uit in de eenmanszaak [naam4] . Deze praktijk is gevestigd in een pand gelegen aan de [adres1] te [plaats1] . Dit pand is volledig in eigendom van belanghebbende en is door haar volledig aangemerkt als ondernemingsvermogen.

2.3.

Sinds 28 maart 2013 participeert belanghebbende als maat in de tandartsenpraktijk [naam5] !. Deze praktijk is gevestigd in een pand aan de [adres2] te [plaats1] . Dit pand is volledig in eigendom van belanghebbende en volledig aangemerkt als ondernemingsvermogen.

2.4.

Op 2 maart 2015 hebben belanghebbende en de partner een woning aan de [adres3] te [woonplaats] gekocht (hierna: de woning). De woning is voor 50% in bezit van belanghebbende en voor de overige 50% van de partner. Vanuit de woning zijn beide tandartspraktijken binnen 30 minuten bereikbaar.

2.5.

In de jaren 2015, 2016 en 2017 zijn de werkkamer en bijbehorende kast (hierna: de werkruimte) van de woning, samen 7,75 procent van de oppervlakte van de woning, nagenoeg uitsluitend zakelijk gebruikt ten behoeve van de onderneming van belanghebbende.

2.6.

Belanghebbende heeft haar aandeel in de woning in haar aangiften IB/PVV 2015, 2016 en 2017 aangemerkt als ondernemingsvermogen.

2.7.

Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2017 is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangiften.

2.8.

In de uitspraak op bezwaar is de Inspecteur cijfermatig tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen zijn afwijking van de aangiften op het punt van de ten laste van de winst gebrachte kosten van de woning. De belastbare inkomens uit werk en woning voor de jaren 2015 tot en met 2017 zijn daarbij vastgesteld op respectievelijk € 98.471, € 67.526 en € 81.092. In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar staat onder meer:

“Gezien de bovenstaande punten heb ik nog steeds mijn twijfels of de (eigen) woning [adres3] onder het keuzevermogen valt (hierbij dient nog te worden opgemerkt dat naar mijn mening het 10%-criterium getoetst moet worden op het niveau van de onroerende zaak als geheel – hiervoor wordt aangesloten bij artikel 3.111 Wet IB 2001 – en niet op het niveau van de woning) en derhalve volledig aangemerkt kan worden als ondernemingsvermogen. Echter ben ik gelet op het feit dat de (eigen) woning [adres3] eind 2017 weer overgeheveld wordt naar privé en het gering fiscaal belang bereid om tegemoet te komen aan het bezwaar zonder een standpunt inzake de vermogensetikettering in te nemen. Dit betekent dat aan deze uitspraak op bezwaar voor de toekomst geen rechten kunnen worden ontleend.

Beslissing

Ik kom volledig tegemoet aan het bezwaar. De in de inleiding genoemde aanslagen zullen conform de ingediende aangiften worden verminderd. Zoals ook eerder opgemerkt kunnen aan deze uitspraak op bezwaar voor de toekomst geen rechten worden ontleend.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor de jaren 2015, 2016 en 2017 te hoog is vastgesteld.

3.2.

Het geschil spitst zich primair toe op de vraag of het aandeel van belanghebbende in de woning keuzevermogen vormt, zodat belanghebbende dat tot haar ondernemingsvermogen mocht rekenen. Als het Hof die vraag bevestigend beantwoordt, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende alsnog mag afschrijven op de aanschafkosten van de woning en dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2015 € 98.044 bedraagt, voor het jaar 2016 € 62.401 en voor het jaar 2017 € 75.787.

3.3.

Als het Hof die vraag ontkennend beantwoordt, is vervolgens in geschil of de handelswijze van de Inspecteur, bezien in relatie tot de door belanghebbende gevraagde standpuntbepaling over de vermogensetikettering van de woning, tot gevolg moet hebben dat de Inspecteur moet instemmen met de door belanghebbende gewenste vermogensetikettering.

3.4.

Als het Hof ook die vraag ontkennend beantwoordt, is tot slot in geschil of rekening is gehouden met de juiste bedragen aan belastbare inkomsten uit eigen woning voor de jaren 2015, 2016 en 2017.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing