Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8387, 22/2224

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8387, 22/2224

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 oktober 2023
Datum publicatie
13 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:8387
Zaaknummer
22/2224
Relevante informatie
Art. 17 WOZ, Art. 22 WOZ, Art. 26 AWR, Art. 6:7 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 6:11 Awb

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/2224

uitspraakdatum: 3 oktober 2023

Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 augustus 2022, nummer Awb 21/1333, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van GBTwente (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 70 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 236.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 (OZB) vastgesteld op € 280,36.

1.2.

Belanghebbende heeft in één geschrift daartegen bezwaar gemaakt. In dat geschrift van 7 april 2021 is hij ook opgekomen tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen voor de belastingjaren 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft bij één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren die zien op het belastingjaar 2021 ongegrond verklaard en de bezwaren voor de belastingjaren 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 niet-ontvankelijk.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de weigering van de heffingsambtenaar om de WOZ-waarden over de belastingjaren 2017, 2018, 2019 en 2020 te herzien en om de aanslag over het belastingjaar 2016 ambtshalve te beoordelen, en voor het overige ongegrond.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niemand verschenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.

2.2.

De onroerende zaak is een vrijstaande woning met bouwjaar 1982. De gebruiksoppervlakte is 130 m² en de kaveloppervlakte is 343 m². Bij de onroerende zaak hoort een berging.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft op 8 mei 2013 bij uitspraak op bezwaar tegen het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2013 de WOZ-waarde verminderd van € 252.000 tot € 160.000. In de uitspraak op bezwaar is onder meer opgenomen:

Uw standpunt

U bent van mening dat de waarde € 160.000 moet zijn en voert aan:

-

dat u het taxatierapport van [adres1] 70 opgemaakt door de taxatheek heeft meegestuurd;

-

dat u naar de inhoud van dit 18 bladzijden tellende rapport verwijst.

Mijn standpunt

Dat uit vergelijking van de WOZ-waarde van uw woning met de waarde genoemd in het taxatierapport van de taxatheek blijkt dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.”

2.4.

De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 13 juni 2013, in reactie op een telefonisch verzoek van belanghebbende, ambtshalve de WOZ-waarden van de onroerende zaak voor de belastingjaren 2008 tot en met 2012 verminderd. Hij heeft daarbij vermeld:

Regelgeving

In artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken is bepaald dat een onherroepelijk vaststaande waarde zo spoedig mogelijk moet worden verminderd als, binnen vijf jaar na het nemen van de beschikking, blijkt dat deze waarde ten minste 20% (met een minimum van € 5.000) te hoog is vastgesteld.”

2.5.

Met dagtekening 24 februari 2021 heeft mr. D.R.F. Haak van de Waarderingskamer belanghebbende een brief gestuurd:

“In uw brief heeft u ons verzocht om een overzicht met de gemiddelde waardeontwikkeling van de woningen in de gemeente [de gemeente] op te sturen. Hierbij het overzicht:

Belastingjaar 2021 (wpd 1-1-2020 - wpd 1 jan 2019) 5,4%

Belastingjaar 2020 (wpd 1- 1-2019 - wpd 1 jan 2018) 7,0%

Belastingjaar 2019 (wpd 1-1-2018 - wpd 1 jan 2017) 5,3%

Belastingjaar 2018 (wpd 1-1-2017 - wpd 1 jan 2016) 4,0%

Belastingjaar 2017 (wpd 1-1-2016 - wpd 1 jan 2015) 1,9%

Belastingjaar 2016 (wpd 1- 1-2015 - wpd 1 jan 2014) 1,1%

Belastingjaar 2015 (wpd 1-1-2014 - wpd 1 jan 2013) - 2,8%

Belastingjaar 2014 (wpd 1-1-2013 - wpd 1 jan 2012) - 5,0%

Belastingjaar 2013 (wpd 1-1-2012 - wpd 1 jan 2011) -3,6%

Ik hoop dat ik u voldoende heb geïnformeerd.”

2.6.

De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport van de onroerende zaak laten opstellen naar waardepeildatum 1 januari 2020. [naam1] heeft de onroerende zaak op 17 november 2021 ter plaatse opgenomen door middel van een geveltaxatie. [naam1] heeft de waarde van de onroerende zaak getaxeerd op € 236.000, gebaseerd op vergelijking met de volgende objecten:

-

[adres2] 8 te [woonplaats] , een vrijstaande woning met dakkapel en garage, bouwjaar 1976, met een gebruiksoppervlakte van 142 m² en een kaveloppervlakte van 394 m², inschrijving Kadaster 18 mei 2020, transactieprijs € 300.000;

-

[adres3] 96 te [woonplaats] , een vrijstaande woning met dakkapel, berging en carport, bouwjaar 1989, met een gebruiksoppervlakte van 131 m² en een kaveloppervlakte van 375 m², inschrijving Kadaster 2 juli 2019, transactieprijs € 374.000;

-

[adres4] 40 te [woonplaats] , een vrijstaande woning met garage, bouwjaar 1976, met een gebruiksoppervlakte van 158 m² en een kaveloppervlakte van 423 m², inschrijving Kadaster 17 mei 2019, transactieprijs € 442.500.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildata 1 januari van de jaren 2013 tot en met 2020, en de aanslagen OZB en waterschapsbelasting voor de belastingjaren 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021.

3.2.

Belanghebbende bepleit een waarde van de onroerende zaak per:

-

waardepeildatum 1 januari 2013 van € 152.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2014 van € 148.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2015 van € 149.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2016 van € 151.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2017 van € 157.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2018 van € 165.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2019 van € 176.000;

-

waardepeildatum 1 januari 2020 van € 185.000.

3.3.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde van € 236.000 op waardepeildatum 1 januari 2020 niet te hoog is en de overige jaren niet voor rechterlijke (her)toetsing in aanmerking komen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing