Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8611, 21/444 tm 21/447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8611, 21/444 tm 21/447

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 oktober 2023
Datum publicatie
20 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:8611
Zaaknummer
21/444 tm 21/447
Relevante informatie
Art. 42 Zvw, Art. 43 Zvw, Art. 49 Zvw

Inhoudsindicatie

Zvw. Loon uit vroegere dienstbetrekking.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/444 tot en met 21/447

uitspraakdatum: 10 oktober 2023

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2021, nummers AWB 19/6018, 19/6038, 19/6113 en 19/6565, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016, 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Voor het jaar 2016 zijn de verzoeken van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV en om het opleggen van een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) bij beschikking afgewezen.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 en de afwijzende beschikkingen voor het jaar 2016 gerichte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft nadien nadere stukken ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2023. Daaraan hebben deelgenomen: belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn zoon [naam1] , mr. H.A.J. Kalsbeek, als gemachtigde van belanghebbende, en namens de Inspecteur [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1946. Hij genoot in de jaren 2016, 2017 en 2018 inkomsten uit vroegere arbeid van de Sociale verzekeringsbank (AOW), [naam4] N.V. en [naam5] B.V.

2.2.

De in 2.1 genoemde instanties hebben op de inkomsten van belanghebbende steeds inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (en andere loonheffingen) ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst.

2.3.

In de “vooraankondiging uitspraak op uw bezwaarschrift / beschikking ambtshalve herziening” voor het jaar 2016 met dagtekening 31 januari 2018 heeft de Inspecteur onder meer geschreven:

Beoordeling van uw verzoek

Hierna zal ik mijn beoordeling van uw verzoekschrift per punt motiveren. Als eerste zal ik de bijdrage zorgverzekeringswet nader uiteenzetten, daarna zal ik de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering nader uiteenzetten. Tenslotte zal ik de beoordeling van de uitgeschreven punten uit uw verzoekschrift nader motiveren.

Aanslag bijdrage zorgverzekeringswet

Om te bepalen of er een aanslag zorgverzekeringswet opgelegd dient te worden dient er gekeken te worden op welke wijze u uw inkomsten hebt ontvangen. Bijvoorbeeld uit loondienst, uitkering/pensioen, Winst uit Onderneming (hierna: WUO), ontvangen alimentatie of ander vorm. In uw situatie hebt u alleen pensioen en uitkeringen ontvangen in 2016. Indien er sprake is van loon, uitkeringen of pensioen betaalt de werkgever of uitkeringsinstantie de zogenoemde zorgverzekeringspremie. Dit is in uw situatie van toepassing. Indien er sprake is van meerdere uitkeringen of pensioen kan het zijn dat de inkomsten hoger zijn dan het maximale bijdrage voor de ZVW. Indien dit van toepassing is ontvangt u het te veel betaalde bedrag terug via een beschikking.

Zoals aangegeven in uw brief hebt u in 2016 € 2.686 (€ 1.035 + € 1.539 + € 112) aan zorgverzekeringspremie betaald. Dit bedrag is door de uitkeringsinstanties reeds ingehouden en afgedragen. Om te beoordelen of er sprake van te veel afgedragen zorgverzekeringspremie dient er gekeken te worden naar de hiervoor opgestelde tabellen. Voor 2016 betreft het maximum bijdrage inkomen € 52.763. Het ingehouden percentage voor de ZVW premie bedraagt over 2016 5,5%. De maximumbijdrage voor 2016 is dan € 2.901. In uw situatie is precies 5,5% over € 48.794 afgedragen door de uitkeringsinstanties. Aangezien er sprake is van een aanslaggrens van € 45 ben ik van mening dat in uw situatie het juiste bedrag is ingehouden door de uitkeringsinstanties en dat er geen teruggaaf hiervoor bestaat.

Ik ben dan ook van mening dat er terecht geen teruggave bijdrage zorgverzekeringswet is verleend. Tevens ben ik van mening dat er terecht geen aanslag zorgverzekeringswet is opgelegd doordat er in uw situatie geen sprake is van overige inkomsten dan pensioen. Ook is er geen sprake van te veel afgedragen zorgverzekeringswet door de uitkeringsinstanties waardoor er naar mijn terecht geen beschikking of teruggave aan u is verleend.

(…)

Conclusie

Samenvattend ben ik van mening dat uw aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering juist is opgelegd. Tevens ben ik van mening dat de bijdrage zorgverzekeringswet op een juist wijze is toegepast en dat er geen recht bestaat tot een extra teruggave op dit punt. Ook ben ik dan mening dat er geen sprake is van dubbele loonbelasting. Bovenstaande punten zijn allemaal gebaseerd op de Nederlandse wet- en regelgeving die in 2016 van toepassing was.”

2.4.

In de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2016 en 2017 van 4 september 2019 en voor het jaar 2018 van 12 november 2019 is onder beoordeling het volgende vermeld:

Met betrekking tot de ongelijke behandeling van pensioengerechtigden en werknemers

Voor zover sprake is van ongelijke behandeling van werknemers en gepensioneerden is er sprake van ongelijke situaties. Bij ongelijke situaties mag een ongelijke behandeling plaatsvinden. Op dit punt is geen sprake van ongeoorloofde discriminatie.

Met betrekking tot het door de wetgever niet opnemen van een aftrekmogelijkheid

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de wetgever ruime bevoegdheden heeft met betrekking tot het maken van wet- en regelgeving. Ik ben van mening dat de wetgever met betrekking tot het niet aftrekbaar maken van de premie Zorgverzekeringswet de grenzen van de bevoegdheden van de wetgever niet heeft overschreden.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of terecht inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is ingehouden op het inkomen van belanghebbende. Als dat het geval is, is in geschil of de ingehouden inkomensafhankelijke bijdragen Zvw voor de jaren 2016, 2017 en 2018 in mindering moeten komen op het belastbare inkomen uit werk en woning in die jaren.

3.2.

Belanghebbende stelt primair dat uit de wet- en regelgeving volgt dat de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet voor zijn rekening moet komen, maar voor de in 2.1 genoemde uitkerende instanties. Subsidiair stelt hij dat de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw die voor zijn rekening komt in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. Meer subsidiair stelt hij dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur deze heffing verhinderen. Nog meer subsidiair stelt belanghebbende dat sprake is van onredelijke en onevenwichtige wetgeving, waarvoor hij moet worden gecompenseerd door de voor zijn rekening gekomen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor de heffing van IB/PVV in mindering te laten komen op het belastbare inkomen uit werk en woning.

3.3.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de ingehouden inkomensafhankelijke bijdragen Zvw terecht voor rekening van belanghebbende zijn gekomen en dat die bijdragen niet in mindering kunnen komen op het belastbare inkomen uit werk en woning.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing