Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:903, 21/01386 t/m 21/01087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:903, 21/01386 t/m 21/01087

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 januari 2023
Datum publicatie
10 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:903
Formele relaties
Zaaknummer
21/01386 t/m 21/01087
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 10b BPM, Art. 6a Uitv.reg. BPM, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/01386 en 21/01387

uitspraakdatum: 31 januari 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Auto/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2021, nummers LEE 20/1310 en LEE 20/1318, in het geding tussen

[belanghebbende] B.V. (voorheen genaamd [naam1] B.V.) te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft met het oog op de registratie van twee personenauto’s in het Nederlandse kentekenregister bedragen van € 14.288 onderscheidenlijk € 3.831 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangiften voldaan.

1.2

De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, zijn door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3

De door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de door belanghebbende voldane BPM verminderd met € 5.559 respectievelijk € 517.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft in Duitsland twee gebruikte personenauto’s gekocht en deze auto’s overgebracht naar Nederland. De eerste auto (hierna: auto 1) betreft een auto van het merk BMW, type X5 – 3.0d xDrive (VIN: [nummer1] ). De productiedatum van auto 1 is 28 juni 2018. Auto 1 rijdt op diesel en is in Duitsland op 17 september 2018 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. Op een tot de stukken van het geding behorend Duits bescheid is vermeld dat de CO2-uitstoot van auto 1 183 gr/km bedraagt.

2.2

Belanghebbende heeft ter zake van auto 1 op 20 september 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Op grond van deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 14.288 aan BPM voldaan. In de aangifte is gekozen voor het historische bruto BPM-tarief van 2018. Voorts is daarin een CO2-uitstoot van de auto van 183 gr/km vermeld. Op basis daarvan is de historische bruto BPM op € 32.696 becijferd. Bij de aangifte is een op 20 september 2019 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam4] (registertaxateur [naam5] ), waarin onder meer een handelsinkoopwaarde van de auto (met schade) is vermeld van € 55.399 en een historische nieuwprijs van € 126.757. In het taxatierapport is voorts een kilometerstand vermeld van 12.912. De datum waarop de taxatie plaatsvond is 18 september 2019.

2.3

De tweede auto (hierna: auto 2) betreft een auto van het merk BMW, type 5-serie Touring -520i Executive (VIN: [nummer2] ). De productiedatum van auto 2 is 7 oktober 2018. Auto 2 rijdt op benzine en is in Duitsland op 16 november 2018 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. Op het in dat jaar afgegeven Duitse kentekenbewijs (Zulassungsbescheinigung Teil 1) is vermeld dat de CO2-uitstoot van de auto 143 gr/km bedraagt. Deze CO2-uitstoot is bepaald op basis van een voor de auto verleende Europese typegoedkeuring.

2.4

Belanghebbende heeft ter zake van auto 2 op 6 september 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Op grond van deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 3.831 aan BPM voldaan. In de aangifte is gekozen voor het historische bruto BPM-tarief van 2018. Voorts is daarin een CO2-uitstoot van de auto van 143 gr/km vermeld. Op basis daarvan is de historische bruto BPM op € 8.332 becijferd. Bij de aangifte is een op 6 september 2019 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam4] (registertaxateur [naam5] ), waarin onder meer een handelsinkoopwaarde van de auto (met schade) is vermeld van € 35.746 en een historische nieuwprijs van € 77.719. In het taxatierapport is voorts een kilometerstand vermeld van 24.660. De datum waarop de taxatie plaatsvond is 4 september 2019.

2.5

De tenaamstelling van het kenteken in het Nederlandse kentekenregister van auto 1 ( [kenteken1] ) heeft op 3 oktober 2019 plaatsgevonden en van auto 2 ( [kenteken2] ) op 27 september 2019.

2.6

Belanghebbende heeft – zonder succes – bezwaar gemaakt tegen de door haar voor de auto’s 1 en 2 gedane voldoeningen op aangifte.

2.7

In beroep had belanghebbende wel succes. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard. Bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde BPM is de Rechtbank voor auto 1 uitgegaan van een CO2-uitstoot van 158 gr/km en voor auto 2 van 136 gr/km. Op grond daarvan heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast voor auto 1 een bedrag van € 5.559 aan belanghebbende terug te betalen en voor auto 2 een bedrag van € 517. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende ten bedrage van in totaal € 1.333 en het griffierecht van € 354.

2.8

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil en standpunten van partijen

3.1

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde BPM voor auto 1 dient te worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 183 gr/km (standpunt Inspecteur), dan wel van primair 158 gr/km of subsidiair 176 gr/km (standpunt belanghebbende) en voor auto 2 van 143 gr/km (standpunt Inspecteur), dan wel van primair 136 gr/km of subsidiair 142 gr/km (standpunt belanghebbende).

3.2

Ter verdediging van haar standpunt herhaalt belanghebbende in hoger beroep in de kern het door haar bij de Rechtbank gehouden betoog dat, indien wordt uitgegaan van de op de Duitse (kenteken)bewijzen vermelde CO2-uitstoot van 183 gr/km voor auto 1 en 143 gr/km voor auto 2, niet kan worden uitgesloten dat de voor de registratie van die auto’s verschuldigde BPM in strijd met artikel 110 VWEU hoger is dan het restbedrag aan BPM dat is begrepen in de waarde van in Nederland geregistreerde gelijksoortige personenauto’s, omdat deze personenauto’s volgens het Nederlandse kentekenregister als gevolg van een andere meetmethodiek (kort gezegd: NEDC1 in plaats van NEDC2) een lagere CO2-uitstoot hebben dan de auto’s 1 en 2. Belanghebbende heeft in hoger beroep verwezen naar de door haar bij de Rechtbank overgelegde lijst van verscheidene, in haar visie (technisch bezien) gelijksoortige, in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde personenauto’s van hetzelfde merk en type en dezelfde uitvoering als de auto’s 1 en 2, maar met een lagere CO2-uitstoot. Volgens belanghebbende vereist artikel 110 VWEU dat daarom de voor de auto’s 1 en 2 verschuldigde BPM wordt berekend met inachtneming van die lagere CO2-uitstoot. Subsidiair bepleit belanghebbende in het kader van artikel 110 VWEU een vermindering van de CO2-uitstoot van 7 gr/km voor auto 1 (diesel) en 1 gr/km voor auto 2 (benzine), onder verwijzing naar rapportages van TNO.

3.3

De Inspecteur heeft gesteld dat - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561 – voertuigen met een verschillende CO2-uitstoot geen ‘soortgelijke’ auto’s zijn. Ook los van de CO2-uitstoot kunnen de door belanghebbende vermelde voertuigen volgens de Inspecteur, gelet op de door hem benoemde verschillen, niet als ‘soortgelijk’ worden bestempeld. Maar zelfs als sprake zou zijn van soortgelijke voertuigen, is volgens de Inspecteur een differentiatie in heffing van BPM in het licht van artikel 110 VWEU toegestaan.

3,4 In hoger beroep is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van auto 1 € 126.757 bedraagt en van auto 2 € 77.719 en dat de handelsinkoopwaarde van auto 1 € 55.399 beloopt en van auto 2 € 35.746. Voorts is niet in geschil dat het tarief van de historische bruto BPM van het jaar 2018 dient te worden gehanteerd. Daarbij is niet in geschil dat voor auto 1 bij een uitstoot van 183 gr/km de bruto BPM € 32.696 bedraagt, bij 158 gr/km € 19.978 en bij 176 gr/km € 28.878. Voor auto 2 zijn dat de volgende – niet in geschil zijnde – bedragen: bij 143 gr/km een bruto BPM van € 8.332, bij 136 gr/km € 7.359 en bij 142 gr/km € 8.193.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing