Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9660, 22/930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9660, 22/930

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 november 2023
Datum publicatie
24 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:9660
Formele relaties
Zaaknummer
22/930
Relevante informatie
Art. 5.2 Wet IB 2001, Art. 63 VWEU

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verrekening buitenlandse bronbelasting box 3.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/930

uitspraakdatum: 14 november 2023

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2022, nummer AWB 21/5174, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.642 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 15.588. Daarbij is voor de box 3-heffing rekening gehouden met een verrekening van buitenlandse bronbelasting van € 753 en is de nog te verrekenen buitenlandse bronbelasting box 3 vastgesteld op nihil.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd in die zin dat voor de box 3-heffing rekening wordt gehouden met een verrekening van buitenlandse bronbelasting van € 755.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op verschillende momenten, onder meer op 7 augustus 2023, nadere stukken ingestuurd. De Inspecteur heeft op één moment nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de Inspecteur. Belanghebbende is, naar het Hof uit de brief van belanghebbende van 7 augustus 2023 begrijpt met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende woont in Nederland. Hij heeft in het jaar 2020 en in voorgaande jaren, in ieder geval in de jaren 2018 en 2019, dividend uit het buitenland ontvangen. Op deze dividenduitkeringen is buitenlandse bronbelasting ingehouden. De ingehouden buitenlandse bronbelasting over het jaar 2018 is geheel verrekend in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018. Over het jaar 2019 is door Duitsland, Italië en de Verenigde Staten in totaal een bedrag van € 1.807 aan buitenlandse bronbelasting ingehouden, waarvan in totaal een bedrag van € 1.041 is verrekend in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019.

2.2.

Aan belanghebbende is met dagtekening 6 juni 2020 een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd. Op het aanslagbiljet is onder het kopje “Buitenlandse bronheffing box 3” het volgende vermeld:

Nog te verrekenen uit voorafgaande jaren

€ 0

Dit jaar verrekende buitenlandse bronheffing box 3

af € 1.041

Dit jaar te verrekenen buitenlandse bronheffing box 3

bij € 1.041

Nog te verrekenen buitenlandse bronheffing box 3

€ 0

Bij ambtshalve vermindering van deze aanslag van 23 september 2021 is het bedrag van de verrekening verhoogd tot € 1.043.

2.3.

Belanghebbende heeft in het jaar 2020 een totaalbedrag van € 5.027 aan buitenlands dividend ontvangen. Uit Zwitserland heeft hij een bruto dividend ontvangen van € 197, waarop € 70 aan buitenlandse bronbelasting is ingehouden. Uit Italië heeft belanghebbende een bruto dividend van € 4.830 ontvangen, waarop € 1.278 aan buitenlandse bronbelasting is ingehouden.

2.4.

Blijkens een op 17 december 2021 door belanghebbende afgedrukt afschrift van zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst (“Eigen kopie, niet opsturen”) heeft belanghebbende de – onder 2.3 – genoemde bedragen in zijn aangifte vermeld. Bij de vraag “Had u een restant buitenlandse belasting over 2019 of eerder op rente of dividend waarvoor u nog aftrek ter voorkoming van dubbele belasting kunt krijgen?“ heeft belanghebbende “ja” geantwoord. Bij het bedrag van deze buitenlandse belasting heeft belanghebbende € 2.114 ingevuld. Voorts is blijkens het afgedrukte afschrift bij de berekening van de verschuldigde box 3-heffing rekening gehouden met verrekening van buitenlandse bronbelasting box 3 ten bedrage van € 2.867 en is op de pagina “Overzicht belasting en premies” een voorbehoud (“U kunt geen rechten ontlenen aan deze bedragen of de berekening ervan”) vermeld.

2.5.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 juni 2021 de onderhavige aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2020 opgelegd. Op het aanslagbiljet is onder het kopje “Buitenlandse bronheffing box 3” het volgende vermeld:

Nog te verrekenen uit voorafgaande jaren

€ 0

Dit jaar verrekende buitenlandse bronheffing box 3

af € 753

Dit jaar te verrekenen buitenlandse bronheffing box 3

bij € 753

Nog te verrekenen buitenlandse bronheffing box 3

€ 0

Op het aanslagbiljet is voorts vermeld: “Deze definitieve aanslag is vastgesteld overeenkomstig uw aangifte over 2020.”

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2021 is de te verrekenen buitenlandse bronbelasting over 2020 verminderd tot 15% van het brutobedrag van de buitenlandse dividenden (15% van € 5.027), zijnde een bedrag van € 755.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de te verrekenen buitenlandse bronbelasting box 3.

3.2.

Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat het bedrag aan verrekenbare buitenlandse bronbelasting € 2.867 dient te bedragen. Hierbij doet belanghebbende subsidiair een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voorts heeft belanghebbende daartoe en daarnaast verschillende grieven van meer formele aard aangevoerd, zich beklaagd over het procesgedrag van de Inspecteur en allerlei – in zijn ogen – misstanden aangekaart.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Hierbij betwist de Inspecteur gemotiveerd hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing