Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9936, 22/469

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9936, 22/469

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 november 2023
Datum publicatie
1 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:9936
Zaaknummer
22/469
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 22/469

uitspraakdatum: 21 november 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2021, nummer LEE 20/2473 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 24 januari 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de belastingen op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) naar een bedrag van € 2.440.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.102 en vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 1.598 en € 354.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft voor de zitting nadere stukken ingestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. S.M. Bothof, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft met dagtekening 19 februari 2019, door de Inspecteur ontvangen op 7 maart 2019, aangifte bpm gedaan voor een BMW 1-serie 120i Executive (hierna: de auto) met het oog op de registratie in het Nederlands kentekenregister van personenauto’s. De tenaamstelling in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. De datum van de eerste toelating is 7 juli 2017. De verschuldigde bpm heeft belanghebbende aan de hand van een taxatierapport van [naam3] van [naam4] berekend op € 758. De kilometerstand van de auto is volgens dit taxatierapport 14.859 km. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bepaald op € 23.750. Hierop heeft de taxateur een waardevermindering vanwege schade toegepast van € 18.667 (72% van de herstelkosten van € 25.926). De handelsinkoopwaarde is aldus berekend op € 5.083. In de aangifte is de historische bruto bpm opgenomen voor een bedrag van € 6.716, de werkelijke afschrijving berekend op 88,7% en daarmee de te betalen bpm op € 758. Dit bedrag is op aangifte voldaan.

2.2.

Op 6 maart 2019 heeft de RDW de auto gekeurd. Bij die keuring zijn door de RDW geen foto’s gemaakt van de auto. Er zijn door de RDW geen opmerkingen gemaakt over de auto.

2.3.

De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd om de auto op 13 maart 2019 bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te tonen. DRZ heeft op basis hiervan en de aangifte, alsmede het taxatierapport van [naam4] onderzoek gedaan naar de waarde van de auto. Van dit onderzoek is op 19 maart 2019 een rapport opgemaakt. In het rapport is de consumentenprijs op de datum van de eerste toelating vastgesteld op € 47.186, de laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 23.408 (koerslijst Xray (Marge)), de bruto schadecalculatie op € 1.117 en de waardevermindering door schade op € 938 (plusminus 84% van € 1.117). Door een overnamefout (€ 24.308 in plaats van € 23.408) is de handelsinkoopwaarde berekend op € 23.370 in plaats van op € 22.470.

2.4.

Bij brief van 15 november 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vooraankondiging gestuurd van de onderhavige naheffingsaanslag. In de brief is opgenomen dat de Inspecteur voor de berekening van de afschrijving uitgaat van een handelsinkoopwaarde voor de auto in beschadigde staat van € 22.470 in plaats van het in het taxatierapport van DRZ opgenomen onjuiste bedrag van € 23.370. De Inspecteur heeft vervolgens op basis van de gegevens van de DRZ het verschuldigde bpm-bedrag berekend op € 3.198 zodat het verschil tussen de verschuldigde bpm en de door belanghebbende betaalde bpm (€ 758) € 2.440 bedraagt.

2.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 24 januari 2020 aan belanghebbende de naheffingsaanslag in de bpm opgelegd tot een bedrag van € 2.440.

2.6.

In het taxatierapport van DRZ is de laagste handelsinkoopwaarde € 23.408 (koerslijst Xray). De daaropvolgende laagste handelsinkoopwaarde is € 24.199 (koerslijst Eurotaxglass’s), waarbij geen rekening is gehouden met de correctiefactoren ‘bijstelling dealersituatie’ en ‘bijstelling marktsituatie’ van in totaal - 15%. In eerste aanleg is de Inspecteur in verband met deze correctiefactoren akkoord gegaan met een vermindering van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto tot € 21.033 en heeft hij de naheffingsaanslag berekend op € 2.102. De Rechtbank heeft deze berekening gevolgd en de naheffingsaanslag dienovereenkomstig verminderd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag zoals die is verminderd door de Rechtbank. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur en de Rechtbank bij de berekening van de vermindering een rekenfout hebben gemaakt, die ertoe leidt dat de naheffingsaanslag na vermindering door de Rechtbank – het hierna genoemde beroep op interne compensatie buiten beschouwing latend – nog steeds € 17 te hoog is. De naheffingsaanslag had verminderd moeten worden tot € 2.085.

3.2.

In geschil in hoger beroep is of bij de waardebepaling van de auto rekening dient te worden gehouden met een correctie vanwege de omstandigheid dat sprake is van een auto met een schadeverleden (‘ex-schade auto’) zoals belanghebbende stelt en door de Inspecteur wordt bestreden. Daarnaast is in geschil of de Rechtbank het verhoogde tarief uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) had moeten toepassen bij het vaststellen van de proceskosten voor de beroepsfase.

3.3.

Wat betreft de hoogte van de naheffingsaanslag stelt belanghebbende dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde rekening gehouden dient te worden met een vermindering van de waarde vanwege het schadeverleden van de auto. Steun voor deze opvatting vindt belanghebbende in artikel 3.3 van Bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: UR bpm) en in de jurisprudentie. Belanghebbende verwijst verder naar het door hem overgelegde taxatierapport (zie 2.1.) waaruit naar zijn mening blijkt dat de auto ernstig was beschadigd en nadien nagenoeg volledig is hersteld. Dit schadeverleden rechtvaardigt volgens belanghebbende een extra blijvende waardecorrectie die losstaat van de conclusies van dit taxatierapport.

3.4.

Belanghebbende is van mening dat de door hem bepleite correctie op basis van de zogenoemde NIVRE-richtlijn op een bedrag € 750 moet worden gesteld. Ter zitting heeft belanghebbende de stelling dat de vermindering moet worden gesteld op een bedrag van € 4.000 op basis van de TMV-richtlijn prijsgegeven. Belanghebbende concludeert vervolgens tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.978.

3.5.

De Inspecteur stelt dat bij de bepaling van de vermindering van de handelsinkoopwaarde van de auto het taxatierapport van belanghebbende niet kan worden gevolgd, omdat de auto ten tijde van het belastbare feit essentiële gebreken vertoonde en omdat het taxatierapport niet voldoet aan de formele vereisten. Bovendien geeft het taxatierapport niet de werkelijke staat van het voertuig weer, niet die op 19 januari 2019 (datum van het taxatierapport), niet die op 7 maart 2019 (datum van de indiening van de onderhavige aangifte bpm) en zeker niet op 19 maart 2019 (datum van de tenaamstelling), zodat ook daarom volgens de Inspecteur het taxatierapport niet kan dienen als onderbouwing voor het bepalen van de afschrijving. Dit heeft volgens de Inspecteur tot gevolg dat moet worden teruggevallen op de verminderingsmethode van de forfaitaire tabel of de koerslijst, zodat de naheffingsaanslag volgens hem eerder op een te laag bedrag dan op een te hoog bedrag is vastgesteld. Nu de Inspecteur geen (incidenteel) appel heeft ingesteld beroept hij zich op interne compensatie voor het onder 3.1 vermelde bedrag van € 17.

3.6.

Wat betreft het vermeende schade-verleden van de auto stelt de Inspecteur dat binnen de verminderingsmethoden van de forfaitaire tabel of de koerslijst er geen grond is voor een extra afschrijving. Verder stelt de Inspecteur dat of een schadeverleden ook een daadwerkelijke waardevermindering meebrengt, afhankelijk is van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Een waardevermindering als gevolg van een schadeverleden kan daarom slechts in aanmerking komen als een deskundige specifiek onderbouwt waarom, ondanks de wijze waarop het herstel is uitgevoerd, er toch sprake is van een blijvende waardevermindering. Belanghebbende heeft hiervoor volgens de Inspecteur geen begin van bewijs geleverd, terwijl een dergelijke vermindering evenmin bevestigd kan worden aan de hand van een forfaitaire matrix zoals belanghebbende stelt.

3.7.

De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslag zoals die door de Rechtbank is vastgesteld. Wat betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase refereert de Inspecteur zich aan het oordeel van het Hof.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing