Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1090, 21/1408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1090, 21/1408

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 februari 2024
Datum publicatie
19 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:1090
Zaaknummer
21/1408
Relevante informatie
Art. 5a AWR, Art. 16 AWR, Art. 2.17 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Fiscaal partnerschap. Wijziging onderlinge verhouding belastbare inkomsten uit eigen woning.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/1408

uitspraakdatum: 13 februari 2024

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 juli 2021, nummer AWB 20/6827 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2018 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is haar belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Partijen hebben erin toegestemd dat het Hof uitspraak doet zonder dat de zaak ter zitting wordt behandeld. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2018) gehuwd met [naam1] (hierna: echtgenoot). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. De echtgenoot is [in] 2019 overleden.

2.2.

Belanghebbende woonde in 2018 met haar echtgenoot op het adres [adres] te [woonplaats] . Deze woning vormde voor hen een ‘eigen woning’ in de zin van de in de Wet IB 2001 vervatte eigenwoningregeling. Met betrekking tot deze woning waren belanghebbende en haar echtgenoot een hypothecaire financiering (hierna: eigenwoningschuld) aangegaan. In 2018 hebben belanghebbende en haar echtgenoot op de eigenwoningschuld een bedrag van € 6.630 aan (hypotheek)rente betaald.

2.3.

In de aan belanghebbende en aan (de erven van) haar echtgenoot met dagtekening 5 december 2019 opgelegde primitieve aanslagen IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur – overeenkomstig hun aangiften – in totaal een bedrag van -/- € 11.256 aan belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking genomen, bestaande uit € 1.666 aan ‘huurwaarde eigen woning’ en -/- € 12.992 aan rente en kosten. Van de belastbare inkomsten eigen woning heeft de Inspecteur – overeenkomstig de keuze in de aangiften – -/- € 3000 (oftewel 26,65%) bij belanghebbende in aanmerking genomen en -/- € 8.256 (oftewel 73,35%) bij de (erven van de) echtgenoot.

2.7.

Op 23 juni 2020 hebben belanghebbende en de (erven van de) echtgenoot ‘herziene’ aangiften ingediend. Daarin is in totaal een bedrag van -/- € 4.964 aan belastbare inkomsten uit eigen woning vermeld, bestaande uit € 1.666 aan ’huurwaarde eigen woning’ en -/- € 6.630 aan (hypotheek)rente. Hiervan is -/- € 2.860 (oftewel 57,62%) aan belanghebbende toegerekend en -/- € 2.104 (oftewel 42,38%) aan de (erven van de) echtgenoot.

2.8.

Naar aanleiding van deze ‘herziene’ aangiften heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd en een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan de (erven van de) echtgenoot. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van het aangegeven bedrag van -/- € 4.964 aan belastbare inkomsten uit eigen woning, maar is hij afgeweken van de in de ‘herziene’ aangiften vermelde toerekening. De Inspecteur is uitgegaan van de bij de primitieve aanslagen gehanteerde percentuele toerekening, dat wil zeggen 26,65% oftewel -/- € 1.323 bij belanghebbende en 73,35% oftewel -/- € 3.641 bij de (erven van de) echtgenoot.

2.9.

Tegen deze toerekening hebben belanghebbende en de (erven van de) echtgenoot tevergeefs bezwaar aangetekend.

2.10.

Ook in beroep hadden belanghebbende en de (erven van de) echtgenoot geen succes. De Rechtbank heeft bij uitspraken van 22 juli 2021 de beroepen ongegrond verklaard.

2.11.

De gemachtigde van belanghebbende en van de (erven van de) echtgenoot, mr. A.L. Faber, heeft op 2 september 2021 hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende en de (erven van de) echtgenoot gerechtigd zijn de eerder in de aangiften gemaakte keuze inzake de onderlinge verhouding van het belastbare inkomen uit eigen woning in het kader van de navorderingsaanslagen te herzien. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing