Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1091, 21/1409
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1091, 21/1409
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 februari 2024
- Datum publicatie
- 19 februari 2024
- Zaaknummer
- 21/1409
- Relevante informatie
- Art. 5a AWR, Art. 16 AWR, Art. 2.17 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Fiscaal partnerschap. Wijziging onderlinge verhouding belastbare inkomsten uit eigen woning.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1409
uitspraakdatum: 13 februari 2024
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbenden] te [woonplaats] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 juli 2021, nummer AWB 20/6825 in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbenden is over het jaar 2018 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is hen belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbenden gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben erin toegestemd dat het Hof uitspraak doet zonder dat de zaak ter zitting wordt behandeld. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
De heer [naam1] (hierna: [naam1] ) was in het onderhavige jaar (2018) gehuwd met mevrouw [naam2] (hierna: echtgenote). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. [naam1] is [in] 2019 overleden.
[naam1] woonde in 2018 met zijn echtgenote op het adres [adres] te [woonplaats] . Deze woning vormde voor hen een ‘eigen woning’ in de zin van de in de Wet IB 2001 vervatte eigenwoningregeling. Met betrekking tot deze woning waren [naam1] en zijn echtgenote een hypothecaire financiering (hierna: eigenwoningschuld) aangegaan. In 2018 hebben [naam1] en zijn echtgenote op de eigenwoningschuld een bedrag van € 6.630 aan (hypotheek)rente betaald.
In de aan belanghebbenden (de erven van [naam1] ) en de echtgenote met dagtekening 5 december 2019 opgelegde primitieve aanslagen IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur – overeenkomstig de aangiften – in totaal een bedrag van -/- € 11.256 aan belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking genomen, bestaande uit € 1.666 aan ‘huurwaarde eigen woning’ en -/- € 12.992 aan rente en kosten. Van de belastbare inkomsten eigen woning heeft de Inspecteur – overeenkomstig de keuze in de aangiften – -/- € 3.000 (oftewel 26,65%) bij de echtgenote in aanmerking genomen en -/- € 8.256 (oftewel 73,35%) bij belanghebbenden.
Op 23 juni 2020 hebben de echtgenote en belanghebbenden ‘herziene’ aangiften ingediend. Daarin is in totaal een bedrag van -/- € 4.964 aan belastbare inkomsten uit eigen woning vermeld, bestaande uit € 1.666 aan ’huurwaarde eigen woning’ en -/- € 6.630 aan (hypotheek)rente. Hiervan is -/- € 2.860 (oftewel 57,62%) aan de echtgenote toegerekend en -/- € 2.104 (oftewel 42,38%) aan belanghebbenden.
Naar aanleiding van deze ‘herziene’ aangiften heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan de echtgenote opgelegd en de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbenden. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van het aangegeven bedrag van -/- € 4.964 aan belastbar inkomsten uit eigen woning, maar is hij afgeweken van de in de ‘herziene’ aangiften vermelde toerekening. De Inspecteur is uitgegaan van de bij de primitieve aanslagen gehanteerde percentuele toerekening, dat wil zeggen 26,65% oftewel -/- € 1.323 bij de echtgenote en 73,35% oftewel -/- € 3.641 bij belanghebbenden. De onderhavige – aan belanghebbenden opgelegde – navorderingsaanslag heeft de Inspecteur berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.740.
Tegen de door de Inspecteur toegepaste toerekening hebben de echtgenote en belanghebbenden tevergeefs bezwaar aangetekend.
Ook in beroep hadden zij geen succes. De Rechtbank heeft bij uitspraken van 22 juli 2021 de beroepen ongegrond verklaard.
De gemachtigde van de echtgenote en van belanghebbenden, mr. A.L. Faber, heeft op 2 september 2021 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil
In hoger beroep is in geschil of belanghebbenden en de echtgenote gerechtigd zijn de eerder in de aangiften gemaakte keuze inzake de onderlinge verhouding van het belastbare inkomen uit eigen woning in het kader van de navorderingsaanslagen te herzien. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.