Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1518, 22/59

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1518, 22/59

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 februari 2024
Datum publicatie
8 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:1518
Formele relaties
Zaaknummer
22/59
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 7:900 BW, Art. 7:3 Awb, Art. 8:42 Awb

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzoek ambtshalve vermindering. Vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 22/59

uitspraakdatum: 27 februari 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2021, nummer LEE 21/914, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft bij brief van 5 november 2019 (schriftelijk) geweigerd om te beslissen op belanghebbendes verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 december 2021 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Belanghebbende heeft, gedateerd 3 januari 2023 (Hof: bedoeld is 2024), nadere stukken ingediend. Het betreft enerzijds diverse processtukken en anderzijds een verzoek om uitstel van de voorgenomen mondelinge behandeling. Het Hof heeft het bedoelde verzoek afgewezen, nu daaruit niet blijkt van redenen van verhindering en belanghebbende de door hem gestelde lopende besprekingen met de Inspecteur over (onder meer) de onderhavige zaak niet heeft onderbouwd.

1.6

Belanghebbende heeft op 5 januari 2024 een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren die de onderhavige zaak behandelen.

1.7

Belanghebbende heeft de wrakingskamer bij brief van 11 januari 2024 verzocht om de behandeling van het wrakingsverzoek via Teams te laten plaatsvinden. De wrakingskamer heeft dat verzoek afgewezen, omdat het niet gemotiveerd was.

1.8

Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 12 januari 2024 een verzoek ingediend tot wraking van de leden van de wrakingskamer.

1.9

De wrakingskamer van het Hof heeft bij beslissing van 12 januari 2024 de wraking van (de leden van) de wrakingskamer buiten beschouwing gelaten, het verzoek tot wraking van de leden van de kamer die de hoofdzaak behandelen afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek op dezelfde of vergelijkbare gronden in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

1.10

De griffier van het Hof heeft partijen bij bericht van 15 januari 2024 laten weten dat de zitting van 16 januari 2024 doorgang zal vinden.

1.11

Belanghebbende heeft bij bericht van 16 januari 2024 aangegeven niet ter zitting van het Hof te zullen verschijnen en heeft om die reden een pleitnota voor de mondelinge behandeling meegestuurd. Deze pleitnota is door het Hof aangemerkt als een nader stuk en als zodanig aan het procesdossier toegevoegd.

1.12

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2024 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .

1.13

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Bij de Rechtbank is eerder een procedure gevoerd over de (afwijzende beslissingen op verzoeken om ambtshalve vermindering van de) aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2016 met de zaaknummers LEE 17/2566, 18/1477 t/m 18/1479 en 17/4107, waaronder derhalve de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde aanslag (zaaknummer 18/1479).

2.2

De behandeling ter zitting van de Rechtbank van de hiervoor genoemde zaken heeft plaatsgevonden op 13 november 2018. Tot de stukken van het onderhavige geding behoort een verkort proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 13 november 2018, dat door zowel belanghebbende als de destijds optredende gemachtigde van de Inspecteur is ondertekend. In het verkorte proces-verbaal dat destijds is opgemaakt, is het gesloten compromis ter zitting opgenomen. Er staat – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

Verkort proces-verbaal

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 17/2566, 18/1477 t/m 18/1479 en 17/4107 en nieuw aan te maken nummer inzake het beroep betreffende de inhouding van loonheffing juni 2017.

proces-verbaal van het verhandelde ter zitting

in de zaken tussen

[belanghebbende] , te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere , verweerder.

Datum zitting: 13 november 2018. (…)

Partijen zijn ter zitting het volgende overeengekomen:

Verweerders gemachtigde zegt aan eiser toe dat:

- hij het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2015 zal verminderen tot € 14.530 (€ 23.530 - € 9.000 alimentatie).

- hij de bij de aanslag IB/PVV 2016 opgelegde verzuimboete zal vernietigen.

Eiser trekt alle onderhavige beroepen, inclusief de beroepen die zien op dwangsombeschikkingen, in, alsmede het beroep met het zaaknummer 18/2938 (IB/PVV 2016).

Eiser zal over de onderhavige onderwerpen geen verzoeken om ambtshalve vermindering over de jaren 2012 tot en met 2016 indienen bij verweerder. (…)”.

2.3

Tot het procesdossier van de onderhavige zaak behoort verder het verweerschrift dat de Inspecteur heeft ingediend inzake de eerder bij de Rechtbank gevoerde procedure met nummer LEE 17/2566. In dat verweerschrift heeft de Inspecteur onder meer geschreven:

Feitelijk

Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam geweest bij [naam3] B.V. (hierna: [naam3] ). Voor een uitgebreidere beschrijving van de feiten verwijs ik naar het vervolg bij Feiten. [naam3] is een onderneming die onder andere onder de naam [naam4] (www. [naam4] .nl) haar activiteiten uitoefent. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het ontwerpen, produceren en distribueren van wenskaarten, gifts, inpakpapier en feestartikelen. De onderneming is juridisch vormgegeven door middel van een aantal vennootschappen. Voor de onderneming zijn werknemers werkzaam die een arbeidsovereenkomst hebben met [naam3] . In het kader van die arbeidsovereenkomst werken zij voor meerdere onderdelen/vennootschappen van de onderneming c.q. de groepsvennootschappen waarin de onderneming wordt uitgeoefend.

Voor zijn werkzaamheden heeft belanghebbende loon ontvangen, welk loon door [naam3] in de loonadministratie is verwerkt. Dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat het loon van belanghebbende in een jaaropgave- of overzicht is begrepen. Ik verwijs voor de ter zake doende gegevens naar de in bijlage 1 opgenomen overzichten van de loongegevens van belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2017. Belanghebbende heeft deze gegevens ook altijd als zodanig in zijn aangiften inkomstenbelasting verantwoord. De gegevens van de aangiften inkomstenbelasting 2010 tot en met 2015 heb ik in bijlage 2 opgenomen. Voor zover mij bekend heeft belanghebbende, tot aan de aanvang van de huidige procedure c.q. discussie in de loop van 2017, nooit enig bezwaar tegen de (hoogte van de) looninkomsten van [naam3] kenbaar gemaakt. Voor een uitgebreidere beschrijving van de procedure verwijs ik naar het vervolg bij Procesverloop.

Belanghebbende is op enig moment kennelijk van mening geworden dat hij nog recht op loon heeft van zijn voormalig werkgever [naam3] dan wel een andere groepsvennootschap. Of dit zo is, is niet duidelijk. Zo is mij is niet bekend dat dit heeft geleid tot enige nabetaling door [naam3] of een groepsvennootschap die niet in de belastingheffing is begrepen.

Samenvattend meent belanghebbende recht te hebben op meer loon van [naam3] dan wel een andere groepsvennootschap. Dit heeft in casu geen fiscale gevolgen. Tot enige teruggave van belasting of premies kan dit niet leiden. Immers, als belanghebbende gelijk zou hebben, zou dit ertoe leiden dat belanghebbende meer belastingen en premies is verschuldigd. Voorts zou dit, in het geval belanghebbende gelijk zou hebben en dat zou leiden tot een nabetaling, pas op het moment van de nabetaling tot het gevolg kunnen leiden dat belanghebbende meer belasting of premies is verschuldigd. Tot slot is er dan pas sprake van een feit c.q. besluit dat onderwerp van een bezwaar- en beroepsprocedure kan zijn als sprake is van een inhouding en afdracht op aangifte dan wel een belastingaanslag die op de nabetaling ziet.

Ten overvloede merk ik nog op dat mij geen enkel signaal bekend is dat [naam3] ter zake van het loon van belanghebbende te veel of onjuist belasting en/of premies zou hebben ingehouden. Ook geeft hetgeen belanghebbende aanvoert hiertoe geen enkele aanleiding.

Daar waar belanghebbende doet voorkomen dat hij evenzovele dienstbetrekkingen heeft als dat er verschillende vennootschappen zouden zijn waarvoor hij afzonderlijk werkzaamheden zou hebben uitgevoerd, volgt dat niet uit de mij bekende feiten en omstandigheden. Dat dit zou (moeten) leiden tot een hogere inhouding of verschuldigdheid van belasting en/of premies is niet aannemelijk. (…)

3 Feiten

- Volgens de arbeidsovereenkomst (bijlage 22) is belanghebbende per 5 mei 2008 in dienst getreden bij [naam3] . Met de [naam3] Groepsvennootschappen, niet zijnde [naam3] , heeft belanghebbende geen arbeidsovereenkomst gesloten.

- Tijdens het dienstverband bij [naam3] heeft belanghebbende werkzaamheden van diverse aard verricht (boekhouder/hoofd administratie, Business analyst/financieel directeur en IT deskundige) voor [naam5] B.V., [naam6] B.V. en [naam7] B.V. (hierna tezamen: [naam3] Groepsvennootschappen ).

- Vanaf 1 februari 2014 is het dienstverband met [naam3] beëindigd, hetgeen is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (bijlage 23).

- Over de periode vanaf februari 2014 heeft belanghebbende geen loon meer ontvangen van [naam3] . De [naam3] Groepsvennootschappen, niet zijnde [naam3] , hebben nooit loon betaald aan belanghebbende.

- Vanaf februari 2014 heeft belanghebbende geen werkzaamheden meer verricht voor [naam3] en de [naam3] Groepsvennootschappen.

4 Geschil

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierechten en proceskosten

6 Beslissing