Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1586, 22/705
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1586, 22/705
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 maart 2024
- Datum publicatie
- 15 maart 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2022:1215, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/705
- Relevante informatie
- Art. 16 AWR, Art. 27e AWR
Inhoudsindicatie
VPB. Navorderingsbevoegdheid. Omkering en verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/705
uitspraakdatum: 5 maart 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2022, nummer AWB 20/2334, ECLI:NL:RBGEL:2022:1215, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) over het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.119.352. Verder is een bedrag aan belastingrente berekend van € 94.650.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag Vpb 2015 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag Vpb 2015 verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 624.423, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, en vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 2.056 en € 354.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft gereageerd op het incidentele hoger beroep.
De Inspecteur heeft op 11 september 2023 en 2 november 2023 nadere stukken ingediend.
Belanghebbende heeft op 3 november 2023 en 26 januari 2024 nadere stukken ingediend.
De Inspecteur heeft op 1 februari 2024 een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. Namens belanghebbende zijn verschenen de advocaten mr. A.J.C. Perdaems en mr. A.H.G.M. Blomen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] , [naam2] en [naam3] . Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht in november 2012. Vanaf april 2013 houdt [naam4] – springruiter van beroep – middellijk nagenoeg alle aandelen in belanghebbende. De partner van [naam4] is [naam5] .
Accountant [naam6] was van november 2012 tot september 2018 algemeen directeur van belanghebbende. Vanaf augustus 2016 is ook [naam4] directeur van belanghebbende.
De activiteiten van belanghebbende bestaan volgens de registratie in de Kamer van Koophandel uit een groothandel in levend vee, verkoop en inkoop van paarden.
In januari 2017 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij bij belanghebbende een boekenonderzoek zal gaan instellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting 2013 tot en met 2016.
Belanghebbende heeft op 28 april 2017 de aangifte Vpb 2015 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 374.423.
De Inspecteur heeft op 2 mei 2017 in een e-mailbericht aangekondigd dat het boekenonderzoek zal worden uitgebreid naar de aangiften Vpb 2013 tot en met 2015. In dit bericht heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Ik ben voornemens binnenkort het onderzoek bij [belanghebbende] voort te zetten en daarbij het onderzoek uit te breiden met de vennootschapsbelasting. Ik zal u dat nog formeel schriftelijk bevestigen.
Volgens mijn gegevens is de aangifte VPB over het jaar 2015 nog niet ingediend. Deze had ingeleverd moeten worden voor 1 mei jl.
Bij het onderzoek was het concept van de jaarstukken al aanwezig. Kunt u aangeven wanneer de aangifte verwacht kan worden? (…)”
Belanghebbende heeft op 2 mei 2017 op voornoemd e-mailbericht als volgt gereageerd:
“Uw mail heeft vermoedelijk de ingediende aangifte Vpb 2015 voor [belanghebbende] gekruist. Deze hebben wij enige dagen geleden ingediend.”
Op 8 mei 2017 is de aanslag Vpb 2015 – met dagtekening 27 mei 2017 – volledig geautomatiseerd vastgesteld conform de ingediende aangifte. Deze aanslag is nadien bekendgemaakt aan belanghebbende.
De Inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2017 de uitbreiding van het boekenonderzoek aan belanghebbende bevestigd. De eerste alinea van die brief luidt als volgt:
“In vervolg op het eerder ingestelde onderzoek bij [belanghebbende] deel ik u mede dat ik het onderzoek uitbreid met de vennootschapsbelasting. Dit betreft de jaren 2013 tot en met 2015, waarbij ook een aantal aspecten met betrekking tot de oprichting in 2012 en de aandelentransactie in 2016 aan de orde zullen komen.
(…)
Naar aanleiding van de kosten die ten laste van het resultaat zijn gebracht, zou ik graag de volgende informatie willen inzien.
- De consulting expenses bedragen € 940.000. Graag zie ik de overeenkomsten in die ten grondslag liggen aan deze uitgaven;
- De kostprijs paarden bedraagt € 996.682. Graag zie ik koopovereenkomsten in ter zake van de aan- en verkoop van deze paarden.
- Ten aanzien van een aantal transacties zijn bemiddelingsfees betaald. Graag ook hiervan de overeenkomsten.
- De kosten van trainingen bedragen € 782.000, waarin een specifieke post van € 635.000 met vermelding van ‘ [naam 9] com/training’. Ik verzoek u een nadere onderbouwing van alle trainingskosten, welke paarden dit betreft in welke periode, etc.
(…).”
Het rapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 20 december 2018.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek is onderhavige navorderingsaanslag Vpb 2015 opgelegd. Deze is als volgt berekend:
Belastbaar bedrag aangifte/aanslag |
374.423 |
|
Correcties nav boekenonderzoek |
||
- Consulting expenses [naam7] Ltd |
10.000 |
|
- Consulting expenses [naam8] |
650.000 |
|
- Consulting expenses [naam9] LLC |
250.000 |
|
- Consulting expenses [naam10] |
30.000 |
|
940.000 |
||
- ‘Commission and training expenses [naam9] LLC’ |
635.000 |
|
- Winstuitdeling betreffende kosten ‘Pferdehaltung und training [naam11] [naam5] Sportpferde Personalgesellschaft’ |
194.000 |
|
- Kosten hoefsmid en dierenarts |
-/- 2.871 |
|
- Stallings- en trainingskosten voor paarden [paard1] en [paard2] |
-/- 21.200 |
|
169.929 |
||
Belastbaar bedrag navorderingsaanslag |
2.119.352 |
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. In het verslag van het hoorgesprek is onder meer het volgende vermeld:
“[De Inspecteur] gaat verder met de volgende twee punten waartegen bezwaar is gemaakt. Dit gaat om de correcties [naam10] ad € 30.000 en [naam7] Ltd ad € 10.000. Hierbij merkt zij op dat van de betalingen aan [naam10] een bedrag van € 22.200 is geaccepteerd omdat deze kosten waarschijnlijk werden geacht door de aanslagregelaar. Het bezwaar gaat dus eigenlijk tegen een verschil van € 7.800 aan kosten.
[De Inspecteur] merkt (…) op dat zij de betalingen aan [naam10] niet heeft geaccepteerd omdat deze niet aannemelijk zijn gemaakt maar dat zij wel aannemelijk acht dat er kosten zijn verbonden aan de stalling en training van paarden. Deze heeft zij vastgesteld op een bedrag van € 21.200.
[Belanghebbendes gemachtigde] geeft aan dat het hem duidelijk was dat de correctie feitelijk beperkt is tot € 7.800 en dat het bezwaar zich daartegen richt. (…) [Belanghebbendes gemachtigde] merkt namens belanghebbende op dat deze zich in principe kan verenigen met de correctie ' [naam10] ' ad € 7.800.
[De Inspecteur] vraagt naar de verklaring van de kosten van [naam7] .
[Belanghebbendes gemachtigde] stelt voor om de kosten van € 10.000 maar te zien als leergeld en dat belanghebbende dit als wijze les moet zien om het in de toekomst beter te doen. Desgevraagd geeft [belanghebbendes gemachtigde] (…) aan dat het bezwaar tegen de correcties [naam10] ad € 30.000 en [naam7] Ltd ad € 10.000, bij deze, wordt ingetrokken.”
Belanghebbende heeft in een brief van 19 september 2019 aan de Inspecteur geschreven dat het bezwaar zich uitsluitend nog richt tegen de correcties van € 650.000 en € 635.000. Van haar eerdere bezwaren tegen de correcties van de facturen van [naam10] ad € 30.000 en [naam7] Ltd ad € 10.000 zag zij in deze brief om ‘praktische redenen’ af.
Bij uitspraak van 11 maart 2020 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft belanghebbende onder meer opgemerkt dat de Inspecteur de post [naam9] (€ 250.000) terecht heeft gecorrigeerd, omdat deze factuur niet is betaald en bij vergissing in de administratie is geslopen. Daar was zij pas tijdens het boekenonderzoek achter gekomen, aldus belanghebbende.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door een primitieve aanslag Vpb 2015 op te leggen zonder de uitkomst van het boekenonderzoek af te wachten, dat belanghebbende evenmin te kwader trouw was bij het doen van de aangifte, maar dat de Inspecteur niettemin bevoegd is tot navordering aangezien sprake was van een redelijkerwijs kenbare fout ten gevolge waarvan de aanslag Vpb 2015 tot een te laag bedrag is opgelegd. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat weliswaar de vereiste aangifte niet is gedaan, maar dat belanghebbende bij het doen van de aangifte niet had moeten weten of zich ervan bewust had moeten zijn dat daardoor een aanzienlijk belastingbedrag niet zou worden geheven, zodat geen aanleiding bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Wat betreft de correcties heeft de Inspecteur uitsluitend de correctie [naam9] (€ 250.000) – welke correctie tussen partijen niet in geschil is (zie 2.14) – aannemelijk gemaakt, aldus de Rechtbank. De navorderingsaanslag Vpb 2015 is daarom verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 374.423 plus € 250.000, ofwel € 624.423.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslag Vpb 2015 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is tot navordering. Verder betoogt de Inspecteur dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag wegens het ontbreken van navorderingsbevoegdheid, en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.