Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1865, 24/309 t/m 24/312
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1865, 24/309 t/m 24/312
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 maart 2024
- Datum publicatie
- 22 maart 2024
- Zaaknummer
- 24/309 t/m 24/312
- Relevante informatie
- Art. 6.1 Wet IB 2001, Art. 6.3 Wet IB 2001, Art. 8:81 Awb, Art. 8:84 Awb, Art. 8:86 Awb, Art. 8:104 Awb
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/309, 24/310, 24/311 en 24/312
uitspraakdatum: 12 maart 2024
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 en artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot onder meer de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 januari 2024, nummers AWB 22/3247, 22/3249 en 22/3251,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2019 en 2020 aanslagen en voor het jaar 2022 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Belanghebbende heeft voor de aanslagen een verzoek om ambtshalve vermindering gedaan en heeft verzocht om de voorlopige aanslag te wijzigen.
De Inspecteur heeft de verzoeken afgewezen.
Bij separate uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de tegen de afwijzingen gerichte bezwaren voor de jaren 2019 en 2020 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Belanghebbende heeft de Rechtbank daarnaast verzocht om voor het jaar 2022 een voorlopige voorziening te treffen. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld en heeft daarbij de voorzieningenrechter van het Hof gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nog een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Partijen zijn met berichtgeving aan het Hof niet verschenen.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is [in] 1996 gehuwd met [naam1] (hierna: ex-partner). Op 26 juli 2000 is de scheiding van tafel en bed ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
Belanghebbende heeft op 2 maart 2020 aangifte IB/PVV 2019 gedaan, waarin hij een aftrek van € 10.225 voor uitgaven voor onderhoudsverplichtingen heeft opgenomen.
Met dagtekening 4 september 2020 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 van belanghebbende vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 11.316. De Inspecteur heeft daarbij rekening gehouden met een bedrag van € 6.025 voor onderhoudsverplichtingen.
Belanghebbende heeft bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat hij in het jaar 2019 € 10.155 heeft betaald aan zijn ex-partner.
Op 22 juli 2020 heeft belanghebbende aan de Inspecteur geschreven:
“Ik had geen schriftelijke afspraken omtrent het afkopen van de partneralimentatie met mijn ex-partner gemaakt. (…) Ik had veel meer dan 5.225 euro aan partneralimentatie over het jaar 2019 aan mijn ex-vrouw overgemaakt. Dit komt omdat mijn ex-vrouw in 2019 in Nederland op vakantie was.”
Tot de stukken behoren ongedateerde ondertekende verklaringen van belanghebbende en zijn ex-partner die voor zover van belang als volgt luiden :
“Hierbij verklaren [ex-partner] en [belanghebbende] dat [belanghebbende] een bedrag van 350 euro (driehonderd.en.vijfig.euro).per.maand.aan.[ex-partner].voor.de partneralimentatie zal betalen.”
“Hierbij verklaren [ex-partner] en [belanghebbende] dat [belanghebbende] een bedrag van 350 euro (DRIE HONDERD EN VIJTIG EURO) per maand aan [ex-partner] zal betalen voor de partneralimentatie.”
“Hierbij verklaren [ex-partner] en [belanghebbende] dat [belanghebbende] een bedrag van 350 euro (driehonderd en vijfig euro) per maand aan [ex-partner] voor de partneralimentatie zal betalen.”
Op 30 augustus 2020 heeft belanghebbende aan de Inspecteur onder meer geschreven:
“De inspecteur heeft geweigerd om de aanslag te verminderen met het totaalbedrag van 8.507 euro dat ik aan partneralimentatie aan mijn ex-vrouw in het jaar 2019 had betaald (zie kopieën overmakingsbewijzen). De inspecteur heeft de aanslag met een bedrag van 4.200 euro verminderd (zie kopie) terwijl de rechter geen uitspraak omtrent de partneralimentatie had gedaan. Mijn ex-vrouw en ik hadden onderlinge afspraken omtrent de partneralimentatie gemaakt die dus konden afwijken.”
In zijn aangifte IB/PVV 2020 van 26 april 2021 heeft belanghebbende vermeld dat hij € 4.450 aan uitgaven voor onderhoudsverplichtingen aan de ex-partner heeft gedaan.
Met dagtekening 22 oktober 2021 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 van belanghebbende vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 17.725. De Inspecteur heeft daarbij rekening gehouden met een bedrag van € 4.450 voor onderhoudsverplichtingen.
Op 31 maart 2022 heeft belanghebbende de Inspecteur geschreven dat per 1 januari 2022 gewijzigde afspraken zijn gemaakt. De ongedateerde bijlage bij die brief met de gewijzigde afspraken luidt als volgt:
“Hierbij verklaren [ex-partner] en [belanghebbende] dat [belanghebbende] per 1 januari 2022 maandelijks een bedrag ad. 750 euro (zevenhonderd en vijftig euro) voor het levensonderhoud aan mevrouw zal betalen.”
Belanghebbende is bij brief van 30 april 2022 geïnformeerd dat hij in de Fraude Signalering Voorziening van de Belastingdienst (hierna: FSV) geregistreerd is geweest. De gegevens van belanghebbende zijn opgeslagen in de FSV voor de jaren 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015. De FSV-registratie is beëindigd op 27 februari 2020.
Bij brief van 28 juli 2022 heeft de gemeente [de gemeente] besloten dat belanghebbende schulddienstverlening krijgt. Belanghebbende moest daarvoor uiterlijk 4 augustus 2022 gegevens inleveren. In de brief staat onder meer:
“Afspraken
Om u goed te kunnen helpen, gelden er afspraken en verplichtingen. Deze staan in het plan van aanpak. Soms maken we tijdens de schulddienstverlening extra afspraken. Het is belangrijk dat u zich hier aan houdt. Doet u dit niet, dan moeten wij de schulddienstverlening misschien veranderen of stopzetten.”
De Rechtbank heeft voor de jaren 2019 en 2020 geoordeeld dat de betalingen van belanghebbende aan zijn ex-partner tot een bedrag van € 350 per maand kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 6.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Omdat de Inspecteur in die jaren hogere bedragen als aftrekbare kosten heeft aangemerkt (zie 2.3 en 2.9) heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank en heeft tevens de voorzieningenrechter van het Hof verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
Als bijlage bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een ongedateerde ondertekende verklaring van belanghebbende en zijn ex-partner gevoegd die als volgt luidt:
“Hierbij verklaren [ex-partner] en [belanghebbende] dat [belanghebbende] een bedrag van 900 euro (negen en honderd euro) per maand aan mevrouw voor de partneralimentatie zal betalen die per 1 januari 2019 zal ingaan.”
Met dagtekening 29 januari 2024 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende afgewezen om een voorlopige aanslag IB/PVV 2024 op te leggen waarbij rekening wordt gehouden met een persoonsgebonden aftrek.
3 Geschil
In geschil is of de door belanghebbende gevraagde voorlopige voorziening kan worden toegewezen.