Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2180, 23/2970
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2180, 23/2970
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 maart 2024
- Datum publicatie
- 5 april 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23/2970
- Relevante informatie
- Art. 8:81 Awb, Art. 8:108 Awb
Inhoudsindicatie
Verzoek voorlopige voorziening. Verzoek afgewezen omdat geen sprake is van een spoedeisend belang.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2970
uitspraakdatum: 26 maart 2024
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot na te melden belastingaanslag die is vastgesteld door
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006). Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een boete opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de boete verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). Daarbij heeft belanghebbende een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Omdat de voorzieningenrechter van de Rechtbank na afloop van de zitting (bij de voorzieningenrechter) tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, heeft zij met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 5 oktober 2023 het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de boetebeschikking, de uitspraak op bezwaar voor zover het de boetebeschikking betreft vernietigd, de boetebeschikking vernietigd, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 10.000, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft hangende het hoger beroep een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De Inspecteur heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [naam1] en mr. P.J.M. Boomaars, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] , [naam4] en [naam5] (namens de ontvanger van de Belastingdienst). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [naam1] (hierna: [naam1] ), geboren [in] 1947. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft belanghebbende haar activiteiten per 21 november 2010 gestaakt, en is belanghebbende met ingang van die datum ontbonden en verkeert zij sedertdien in liquidatie.
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 december 2011 de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 opgelegd ten bedrage van € 2.714.537. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente ad € 510.785 berekend. Bij uitspraken op bezwaar van 13 juni 2023 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 verminderd tot € 2.464.918 en de bijbehorende beschikking heffingsrente verminderd tot € 463.815.
De ontvanger van de Belastingdienst (hierna: de ontvanger) heeft in de jaren 2020 en 2022 derdenbeslag gelegd onder een tweetal bedrijven. De ontvanger heeft van de uit deze derdenbeslagen verkregen gelden een deel in eerste instantie verantwoord op de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het jaar 2005 (hierna: de naheffingsaanslag omzetbelasting 2005) en na vernietiging van de naheffingsaanslag omzetbelasting 2005 de vrijgekomen gelden, van in totaal € 259.523,02 verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006. Daarnaast is door de ontvanger in 2022 derdenbeslag gelegd onder belanghebbendes bank, uit hoofde waarvan een bedrag van € 14.215,11 is ontvangen die de ontvanger heeft verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006.
Belanghebbende heeft ter zake van de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 bij de ontvanger geen verzoek om uitstel van betaling ingediend en de ontvanger heeft geen uitstel van betaling verleend. De ontvanger heeft afgezien van het leggen van de – onder 2.3 – genoemde derdenbeslagen voor het overige geen invorderingsmaatregelen genomen met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006.
3 Het verzoek
Belanghebbende verzoekt de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 te schorsen, met het gevolg dat de in beslag genomen gelden ten bedrage van € 273.738,13 vrijkomen.