Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:230, 21/1566 t/m 21/1569
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:230, 21/1566 t/m 21/1569
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 januari 2024
- Datum publicatie
- 19 januari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:5039, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/1566 t/m 21/1569
- Relevante informatie
- Art. 6 Wet OB 1968, Art. 7 lid 4 Wet OB 1968, Art. 37e Wet OB 1968, Art. 2:2 Awb, Art. 67f AWR
Inhoudsindicatie
OB. Fiscale eenheid omzetbelasting. Organisatorische verwevenheid? Plaats van dienst. Vergrijpboetes.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/1566 tot en met 21/1569
uitspraakdatum: 9 januari 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Fiscale eenheid [belanghebbende1] B.V. en [belanghebbende2] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 september 2021, nummers 19/304 tot en met 19/306 en ARN 19/4420, ECLI:NL:RBGEL:2021:5039, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd, waarbij bij beschikking belastingrente is berekend en boeten zijn opgelegd:
Tijdvak |
Belastingbedrag |
Boetebedrag |
Belastingrente |
01-01-2014 t/m 31-12-2014 |
€ 33.250 |
€ 33.250 |
€ 4.130 |
01-01-2015 t/m 31-12-2015 |
€ 54.573 |
€ 54.573 |
€ 4.596 |
01-01-2016 t/m 31-12-2016 |
€ 68.349 |
€ 68.349 |
€ 3.022 |
01-01-2017 t/m 31-12-2017 |
€ 57.448 |
€ 57.448 |
€ 2.176 |
Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de daartegen door belanghebbende aangevoerde bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep tegen de vier naheffingsaanslagen gezamenlijk behandeld. De Rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de vergrijpboeten verminderd. De beroepen tegen de naheffingsaanslagen over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 heeft zij gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslagen, de belastingrente en de boete verminderd. De uitspraak van de Rechtbank leidt tot het volgende overzicht:
Tijdvak |
Belastingbedrag |
Boetebedrag |
Belastingrente |
01-01-14 t/m 31-12-14 |
€ 33.250 |
€ 24.023 |
€ 4.130 |
01-01-15 t/m 31-12-15 |
€ 54.573 |
€ 39.428 |
€ 4.596 |
01-01-16 t/m 31-12-16 |
€ 48.446 |
€ 35.002 |
Dienovereenkomstig verminderd |
01-01-17 t/m 31-12-17 |
€ 33.999 |
€ 24.564 |
Dienovereenkomstig verminderd |
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] , [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De heer [naam1] (hierna: [naam1] ) is vanaf 7 mei 1998 bestuurder van [belanghebbende1] B.V. Hij is ook enig werknemer. In die hoedanigheid heeft hij in de jaren 2014 tot en met 2017 salaris ontvangen van [belanghebbende1] B.V.
[belanghebbende1] B.V. is sinds 7 mei 1998 enig bestuurder van [belanghebbende2] B.V.
Op 13 juni 2012 is een beschikking fiscale eenheid omzetbelasting afgegeven aan belanghebbende. Uit deze beschikking volgt dat [belanghebbende1] B.V. en [belanghebbende2] B.V. tot een fiscale eenheid behoren in de zin van artikel 7, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
[naam1] is op 27 mei 2014 door de strafkamer van het Hof veroordeeld ter zake van het valselijk opmaken van een overeenkomst en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften vennootschaps- en inkomstenbelasting.1 Het Hof heeft onder meer beslist:
“Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van belastingadviseur/belastingconsulent voor de duur van 5 (vijf) jaren.”
Aan het beroepsverbod is door het Hof geen directe werking toegekend. [naam1] heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 7 september 2016 heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof voor wat betreft het beroepsverbod als bijkomende straf vernietigd.2
De Belastingdienst heeft [naam1] bij besluit van 13 juni 2014 geweigerd om op te treden als gemachtigde in fiscale aangelegenheden. Dit besluit heeft als ingangsdatum 24 juni 2014. Daarbij is ook het beconnummer van [belanghebbende2] B.V. ingetrokken. De weigering is per brief van 25 juli 2014 medegedeeld aan een klant van [belanghebbende2] B.V. Daarin staat, voor zover hier relevant:
“Wellicht ten overvloede verwijs ik u naar bijgevoegde brief, waarvan de inhoud met betrekking tot de vertegenwoordiging ook geldt voor het personeel van [naam1] c.s. [belanghebbende2] te [plaats1] .”
In de bijgevoegde brief is onder meer opgenomen:
“Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Met ingang van 24 juni 2014 wordt de heer [naam1] door de Belastingdienst geweigerd als gemachtigde. Dit heb ik besloten met toepassing van artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat betekent dit voor u?
Wij zullen aangiften en correspondentie die de heer [naam1] na deze datum namens u indient of aan de Belastingdienst stuurt, niet in behandeling nemen. Op dit moment reeds ingediende aangiften, verzoeken, bezwaarschriften of andere correspondentie handelen wij rechtstreeks met u af.
Uiteraard kunt u er ook voor kiezen u bij uw belastingaangelegenheden door een andere belastingadviseur te laten vertegenwoordigen.”
Een dergelijke brief is ook aan andere klanten van [belanghebbende2] B.V. verstuurd.
De Belastingdienst heeft het personeel van [belanghebbende2] B.V. gedurende een korte periode van niet meer dan twee maanden geweigerd als gemachtigde. Ook heeft de Belastingdienst het beconnummer van [belanghebbende2] B.V. geactiveerd na een periode van niet meer dan twee maanden.
Belanghebbende heeft vierentwintig facturen overgelegd waarin [belanghebbende2] B.V. aan [naam6] Ltd te [plaats2] vergoedingen in rekening heeft gebracht van in totaal € 129.912 voor het jaar 2016 en € 110.273 voor het jaar 2017. Per maand heeft [belanghebbende2] B.V. een bedrag gefactureerd met als omschrijving “overige werkzaamheden”. [naam6] Ltd is gevestigd in een kantorenverzamelgebouw in [plaats2] waar het bedrijf [naam7] een vestigingsadres service aanbiedt.
Belanghebbende heeft de volgende omzetten in haar kwartaalaangiften in de omzetbelasting aangegeven (bedragen in euro’s):
Kwartaal |
Omzet binnenland hoog |
Omzet buitenland |
Verschuldigde omzetbelasting privégebruik |
Verschuldigde omzetbelasting (voor aftrek voorbelasting) |
2014-1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2014-2 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2014-3 |
5 |
0 |
0 |
1 |
2014-4 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2015-1 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
Kwartaal |
Omzet binnenland hoog |
Omzet buitenland |
Verschuldigde omzetbelasting privégebruik |
Verschuldigde omzetbelasting (voor aftrek voorbelasting) |
2015-2 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2015-3 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2015-4 |
1.000 |
0 |
5.190 |
5.400 |
2016-1 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2016-2 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2016-3 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2016-4 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2017-1 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2017-2 |
1.000 |
0 |
0 |
210 |
2017-3 |
5.000 |
0 |
0 |
1.050 |
2017-4 |
5.000 |
0 |
0 |
1.050 |
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of sprake is van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting die bestaat uit [belanghebbende1] B.V. en [belanghebbende2] B.V. (hierna ook: de B.V.’s). Meer specifiek is in geschil of sprake is van organisatorische verwevenheid tussen die B.V.’s. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Als sprake is van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is enkel nog in geschil in het incidenteel hoger beroep of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de plaats van dienst van de werkzaamheden genoemd in de onder 2.7 genoemde facturen, buiten Nederland ligt. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.