Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426, 22/968 en 22/1091

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426, 22/968 en 22/1091

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 april 2024
Datum publicatie
19 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:2426
Formele relaties
Zaaknummer
22/968 en 22/1091
Relevante informatie
Art. 8 BPM, Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 19a BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM, Art. 28c Iw 1990, Art. 110 WVEU, Art. 267 WVEU

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formeelrechtelijke grieven.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/968 en 22/1091

uitspraakdatum: 9 april 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 25 april 2022, nummer AWB 19/1369, ECLI:NL:RBGEL:2022:2412, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Van belanghebbende is belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) geheven.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft op dat bezwaar beslist.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op dit beroep beslist.

1.4.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft pleitnota’s ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2023. Namens belanghebbende zijn verschenen A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft een bedrag van € 5.410 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere lidstaat overgebrachte gebruikte auto van het merk en type Maserati Ghibli 3.0 (hierna: de auto). De auto is op 11 september 2014 voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg.

2.2.

Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen, door uit te gaan van een lagere koerslijstwaarde van € 40.587 ter bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De verschuldigde BPM is berekend op € 4.598, hetgeen heeft geresulteerd in een teruggaaf van € 812. Daarbij is een kostenvergoeding van € 495 toegekend.

2.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. In beroep was tussen partijen niet langer in geschil dat de koerslijstwaarde met 15% moest worden gecorrigeerd tot € 34.499 (bijstelling markt- en dealersituatie). Hierop heeft de Rechtbank een waardervemindering wegens schade in mindering gebracht van € 26.202, zijnde 81% van de in het taxatierapport van belanghebbende op € 32.348 gecalculeerde herstelkosten, hetgeen resulteert in de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 8.297. De Rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd behoudens de beslissing over de kostenvergoeding en een verdere teruggaaf verleend van € 2.695. Daarbij zijn vergoedingen van immateriële schade (van in totaal € 3.000), proceskosten (€ 1.893,50) en griffierecht (€ 345) toegekend.

3 Geschil

3.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd:

- De nationale rechters – waaronder dit Hof en de Hoge Raad – mogen het Unierecht niet uitleggen. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) is daartoe bevoegd en moet worden bevraagd.

- Het (vooraf) heffen van griffierecht is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- Indien de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden, moet rente worden vergoed over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald.

- De regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij de proceskostenvergoeding in beginsel een forfaitair karakter heeft, is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding in strijd met het discriminatieverbod te laag vastgesteld.

- Het vereiste dat voor de vergoeding van ‘Irimie-rente’ een afzonderlijk verzoek moet worden ingediend, is strijdig met het Unierecht.

- De overschrijding van de redelijke termijn dient tot een hogere immateriële schadevergoeding te leiden.

- Het systeem van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) op grond waarvan BPM voorafgaand aan het belastbare feit moet worden betaald, voldoet niet aan de vereisten die op grond van het Unierecht worden gesteld aan het heffen van een registratieheffing.

- Het waardedrukkende effect op de handelsinkoopwaarde bedraagt meer dan 81% van de herstelkosten.

3.2.

De Inspecteur heeft in hoger beroep de volgende punten aangevoerd:

- De auto vertoont essentiële gebreken, zodat niet aan een waardevermindering wegens schade wordt toegekomen.

- De rechtbank heeft – gezien de bewijslastverdeling waarvan moet worden uitgegaan – ten onrechte geconcludeerd dat de door belanghebbende gecalculeerde herstelkosten (op basis van een uurtarief van € 150) aannemelijk zijn.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing