Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2856, 22/363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2856, 22/363

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 april 2024
Datum publicatie
3 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:2856
Zaaknummer
22/363
Relevante informatie
Art. 14a BPM, Art. 19a BPM, Art. 4 Uitv besl BPM, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formeelrechtelijke grieven.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/363

uitspraakdatum: 23 april 2024

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 februari 2022, nummer AWB 18/1972, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) wegens het vervallen van de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij beschikking het verzoek afgewezen en geen teruggaaf verleend. Het bezwaar tegen de beschikking heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 18 maart 2024. Namens belanghebbende is verschenen A.F.M.J. Verhoeven. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op naam van belanghebbende stond in 2016 in het kentekenregister geregistreerd een motorrijtuig (hierna: de auto) van het merk Renault. De auto is in het buitenland toegelaten tot het verkeer in 2007 en is voor het eerst ingeschreven in het Nederlandse kentekenregister op 3 februari 2016. In het kentekenregister is hierbij vastgelegd dat de bruto BPM € 15.893 bedraagt. Op verzoek van de toenmalige kentekenhouder heeft de Inspecteur heffing van BPM achterwege gelaten omdat de auto behoorde tot een verhuisboedel.

2.2.

Op 27 september 2016 is de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister komen te vervallen omdat de auto buiten Nederland wordt gebracht om in een andere lidstaat van de EU (Roemenië) te worden ingeschreven. Die inschrijving in Roemenië heeft plaatsgevonden op 8 december 2016.

2.3.

Belanghebbende heeft op 22 februari 2017 een verzoek ingediend om teruggaaf van € 1.323 aan BPM wegens export van de auto. De Inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 21 maart 2017 afgewezen omdat ter zake van de eerdere tenaamstelling in Nederland wegens de toegepaste verhuisboedelvrijstelling geen BPM is geheven.

2.4.

Belanghebbende heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 2 mei 2017 door de Inspecteur is ontvangen.

2.5.

Nadat de Inspecteur had aangekondigd het bezwaar af te willen wijzen omdat bij eerste registratie in Nederland geen heffing heeft plaatsgevonden, heeft hij belanghebbende verschillende keren uitgenodigd voor een hoorgesprek. Gemachtigde Verhoeven heeft daarbij telkens aangegeven dat hij slechts in het bijzijn van de heer [naam3] van [naam4] ( [naam4] ) wenste te worden gehoord. Op 19 februari 2018 zijn de gemachtigde en [naam3] verschenen, maar wilden zij geen inzage nemen in de op de zaak betrekking hebbende stukken en ook geen inhoudelijk hoorgesprek voeren. Zij wilden slechts overleg voeren over de algemene gang van zaken bij het horen van de vele ingediende bezwaarschriften.

2.6.

Op 7 maart 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Hierin is als motivering voor de afwijzing van het verzoek en het bezwaar het volgende vermeld:

“Ik heb geconstateerd dat het voertuig met het kenteken (…) op 14 mei 2007 is ingeschreven in een buitenlands kentekenregister en dat op 3 februari 2016 het voertuig is geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister. Bij de registratie van het voertuig in Nederland is door de Belastingdienst een bruto BPM bedrag vastgesteld van € 15.893, maar was geen BPM ter zake van de registratie verschuldigd omdat de toenmalige eigenaar/kentekenhouder in aanmerking kwam voor de vrijstelling van artikel 4, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit BPM (de zogenoemde verhuisboedelvrijstelling).”

2.7.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden. Tevens heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad - ondanks de overschrijding van de redelijke termijn - geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade omdat er geen financieel belang, zelfs geen gering financieel belang, was bij het voeren van de beroepsprocedure. Door het ontbreken van financieel belang wordt geen spanning en frustratie verondersteld en daardoor is evenmin sprake van veronderstelde schade. Omdat belanghebbende de door haar gestelde schade niet verder heeft onderbouwd, is volgens de Rechtbank niet aannemelijk geworden dat schade is geleden. Het standpunt van belanghebbende dat de jurisprudentie van de Hoge Raad strijdig is met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), en met name met het arrest [naam7]1, heeft de Rechtbank verworpen.

3 Geschil

Belanghebbende voert het volgende aan:

- De Inspecteur heeft de hoorplicht geschonden.

- Van een bijzondere omstandigheid, die aan vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de weg staat, is geen sprake.

- De teruggaafregeling bij uitvoer van motorrijtuigen valt rechtstreeks onder het Unierecht. De uitleg daarvan is voorbehouden aan het HvJ. Nationale rechters mogen niet zelfstandig het Unierecht uitleggen.

- Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Daarom heeft belanghebbende recht op volledige vergoeding van de daardoor geleden schade, waaronder de proceskosten.

- De eis dat voorafgaand aan een beroepsprocedure griffierecht moet worden betaald, is in strijd met het Unierecht. Bij terugbetaling van het griffierecht kan belanghebbende op grond van het Unierecht aanspraak maken op vergoeding van een redelijke rente. Indien de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden, moet rente worden vergoed over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing