Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3651, 23/106 en 23/107

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3651, 23/106 en 23/107

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 mei 2024
Datum publicatie
7 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:3651
Formele relaties
Zaaknummer
23/106 en 23/107
Relevante informatie
Art. 14 WBRV, Art. 2 WBRV

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Verkaveling en afzonderlijke verkoop kavels. Tarief. Overdracht kavel met daarop enige bebouwing van een voormalige woning. Beoordeling of woning is verkregen dient binnen kadastrale eigendomsgrens plaats te vinden. Gebouwdeel is op zichzelf niet voor bewoning bestemd of geschikt, zodat het niet kan worden aangemerkt als woning waarop het verlaagde tarief van toepassing is.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 23/106 en 23/107

uitspraakdatum: 28 mei 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende1] en [belanghebbende2] te [woonplaats] (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 4 november 2022, nummers AWB 22/998 en 22/999, ECLI:NL:RBGEL:2022:6215 en 6216, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbenden hebben op 9 september 2020 op aangifte € 15.693 overdrachtsbelasting betaald (6% van € 261.550) en vervolgens daartegen bezwaar gemaakt.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar van 1 augustus 2021 heeft de Inspecteur beslist dat geen teruggave wordt verleend.

1.3.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraken van 4 november 2022 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbenden hebben op 19 december 2022 tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroepen ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft op 4 mei 2023 een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbenden hebben op 31 januari 2023 een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Namens belanghebbenden zijn verschenen zijn [naam1] en [naam2] van [naam3] NV te [plaats1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam4] en [naam5] . De zaken met de nummers 23/106 tot en met 23/109 zijn ter zitting gezamenlijk behandeld. Belanghebbenden hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Een projectontwikkelaar heeft op 1 februari 2018 de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] gekocht. Deze onroerende zaak bestond uit een perceel grond met woning (hierna: de voormalige woning), carport, tuin, diverse schuren, overkappingen, stallen, garage, verhard terras, zwembad en vijver.

2.2.

Vervolgens is het aangekochte perceel kadastraal gesplitst in acht bouwkavels en een perceel (perceel 2186) voor de aanleg van onder meer een nieuwe openbare weg ter ontsluiting van de acht bouwkavels. Laatstgenoemd perceel is na aanleg van de weg om niet aan de gemeente [de gemeente] overgedragen.

2.3.

Belanghebbenden hebben met de projectontwikkelaar een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten waarbij zij een kavel hebben verworven (kavel 2) en een aannemingsovereenkomst zijn aangegaan voor de bouw van een nieuwe twee-onder-één-kap-woning.

2.4.

Kavel 2 is op 7 september 2020 overgedragen aan belanghebbenden. Op dat moment stond er nog enige bebouwing op deze kavel, te weten een deel van de buitenmuur van de voormalige woning en een deel van het verharde terras van de voormalige woning. Deze buitenmuur op kavel 2 besloeg minder dan 1% van de voormalige woning. De voormalige woning was voor ongeveer 55% gelegen op de naastgelegen kavel (kavel 1) en voor ongeveer 45% op perceel 2186.

2.5.

Nadat de voormalige woning met aanhorigheden was gesloopt, is een aanvang gemaakt met de bouw van de twee-onder-één-kap-woning.

2.6.

Ter zake van de verkrijging van kavel 2 hebben belanghebbenden op aangifte € 15.693 aan overdrachtsbelasting voldaan, zijnde 6% van € 261.550. Tegen deze voldoening hebben zij bezwaar en beroep ingesteld met als grond dat zij een woning hebben verkregen in welk geval 2% overdrachtsbelasting is verschuldigd.

2.7.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat voor de heffing van overdrachtsbelasting kavel 2 niet kan worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 14, lid 2, Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBR), zodat het lage tarief van 2% niet van toepassing is. De Rechtbank heeft in dat verband overwogen dat door de verkaveling en afzonderlijke verkoop van die kavels de voormalige woning is opgehouden een onroerende zaak bestemd tot woning te zijn en dat belanghebbenden dus geen (voormalige) woning hebben verkregen maar een perceel grond met enige bebouwing erop. Volgens de Rechtbank brengt dit mee dat kavel 2 op het moment van de verkrijging naar zijn aard niet bestemd was voor bewoning en dus niet kan worden aangemerkt als woning, zodat terecht 6% overdrachtsbelasting is voldaan.

3 Geschil

3.1.

Ook in hoger beroep is uitsluitend in geschil of voor de heffing van overdrachtsbelasting een woning is verkregen in de zin van artikel 14, lid 2 WBR, in welk geval slechts 2% aan overdrachtsbelasting is verschuldigd. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggave van in totaal € 10.462, zijnde 4% van € 261.550. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing