Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3717, 200.339.960/01 en 200.339.961/02 (22/611 en 22/614)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3717, 200.339.960/01 en 200.339.961/02 (22/611 en 22/614)
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 mei 2024
- Datum publicatie
- 7 juni 2024
- Zaaknummer
- 200.339.960/01 en 200.339.961/02 (22/611 en 22/614)
- Relevante informatie
- Art. 8:19 Awb, Art. 6 EVRM
Inhoudsindicatie
Verschoningsverzoek. Beoordeling verzoek aan de hand van een subjectieve en objectieve toets. Betrokkenheid bij eerdere zittingen geen reden voor verschoning. Verzoek afgewezen.
Uitspraak
beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummers W200.339.960/01 en W200.339.961/01
datum beslissing: 29 mei 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
op het verzoek zich te mogen verschonen, gedaan door
mr. J.M.W. van de Sande (hierna: verzoekster),
raadsheer in dit gerechtshof
1. De procedure
1.1. Bij de belastingkamer van het Hof zijn twee procedures aanhangig die zijn ingeschreven onder de nummers BK-ARN 22/611 en BK-ARN 22/614. Het betreft hoger beroepen tegen uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland.
1.2. De mondelinge behandeling van bovenvermelde zaken heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Aan het eind van de zitting is in beide zaken het onderzoek gesloten. Verzoekster maakt deel uit van de meervoudige belastingkamer die de hiervoor genoemde zaken behandelt. Er is in die zaken nog geen uitspraak gedaan.
1.3. Verzoekster heeft bij brief van 11 april 2024, ingekomen op 15 april 2024, verzocht zich in deze procedures te mogen verschonen.
1.4. De mondelinge behandeling van het verzoek tot verschoning heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024 te Arnhem. Daarbij is verzoekster verschenen en gehoord.
2 Beoordeling van het verschoningsverzoek
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd. De procedures waarop het verzoek betrekking heeft, worden namens de twee belanghebbenden gevoerd door A.F.M.J. Verhoeven (hierna: de gemachtigde). De wederpartij is de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur). Verzoekster was, voordat zij raadsheer werd in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, rechter in de rechtbank Gelderland. Deze rechtbank heeft in een combinatie waarvan verzoekster deel uitmaakte verschillende regiezittingen gehouden in een groot aantal zaken van andere belanghebbenden dan die in de thans aanhangige zaken, waarbij de gemachtigde en de Inspecteur aanwezig waren. Tijdens de regiezitting van de rechtbank Gelderland van 19 november 2019 hebben de gemachtigde en de Inspecteur afspraken over verlenging van de redelijke termijn gemaakt die zijn vastgelegd in een procesverbaal. Dit proces-verbaal behoort tot de gedingstukken van de onder 1.1 genoemde zaken. Partijen houdt in de onderhavige zaken – onder andere – verdeeld of de tijdens de regiezitting van 19 november 2019 door de gemachtigde en de Inspecteur gemaakte afspraken zijn beperkt tot de zaken die op dat moment bij de rechtbank Gelderland in behandeling waren dan wel waarvan de nummers worden genoemd in het proces-verbaal van 19 november 2019 of zich uitstrekken tot alle zaken betreffende de BPM van de gemachtigde die op dat moment bij alle gerechten in behandeling waren en zaken die zich op dat moment nog in de bezwaarfase bevonden. Partijen verschillen niet van mening over de in het proces-verbaal opgenomen tekst, wel is er discussie over de interpretatie van die tekst. Tijdens de zitting van het Hof van 20 maart 2024 is met partijen besproken dat verzoekster deel uitmaakte van de combinatie die de regiezittingen heeft gehouden. Hoewel partijen daarin geen aanleiding hebben gezien een wrakingsverzoek te doen, stelt verzoekster dat niet uitgesloten is dat twijfel kan ontstaan dat haar aanwezigheid bij de zitting van de rechtbank Gelderland van invloed is op haar beoordeling als lid van het Hof van de tekst van het procesverbaal. Daarom verzoekt zij de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken een oordeel te geven over de vraag of in deze twee zaken objectieve redenen bestaan die mogelijk de schijn van partijdigheid wekken.
De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Vooropgesteld wordt dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er reden kan zijn voor verschoning moet worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van een rechter in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of bij een partij de vrees voor partijdigheid van een rechter kan ontstaan, rekening houdend met de uiterlijke schijn.
De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt dat uit het verschoningsverzoek en uit wat verzoekster bij de mondelinge behandeling heeft verteld niet blijkt dat verzoekster zelf van mening is dat zij de zaken niet meer onpartijdig verder zou kunnen behandelen. Aanwijzingen voor een subjectieve vooringenomenheid van verzoekster heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken ook niet aangetroffen. Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die kunnen rechtvaardigen dat zij, naar haar persoonlijke overtuiging, een vooringenomenheid jegens partijen koestert of zou kunnen koesteren. Hierbij neemt de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken mee dat verzoekster ter zitting van deze meervoudige kamer heeft verklaard dat zij zich de betreffende regiezittingen niet meer kan herinneren, zodat uit deze betrokkenheid geen subjectieve vooringenomenheid is af te leiden.
Door verzoekster is wel gesteld dat zij in de beschreven betrokkenheid bij de regiezittingen van de rechtbank Gelderland, en dan met name die van 19 november 2019, reden voor partijen en derden ziet aan haar onpartijdigheid te twijfelen. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt dat de enkele omstandigheid dat verzoekster deel uitmaakte van de combinatie die de regiezittingen heeft gehouden niet een rechtvaardiging oplevert voor de kennelijk bij haar bestaande veronderstelling dat bij partijen daardoor, objectief gerechtvaardigd, de vrees voor partijdigheid van verzoekster kan zijn ontstaan. Dat verzoekster in vergelijkbare zaken betrokken was bij regiezittingen, levert nog geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor onder 2.3 bedoeld. Het behoort immers tot de normale, wettelijke taak van de rechter te beslissen over geschillen die aan hem/haar zijn voorgelegd, daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen in die zaak naar voren is gebracht en bij gelegenheid van het onderzoek in die zaak is gebleken, en daarbij hetgeen hij/zij heeft beslist of vernomen in andere zaken buiten beschouwing te laten (vergelijk HR 20 april 2004,
). Hierbij speelt een rol dat de betrokkenheid van verzoekster bij de regiezittingen van de rechtbank Gelderland tijdens de zitting van het Hof van 20 maart 2024 expliciet aan de orde is geweest en voor partijen geen reden is geweest een wrakingsverzoek in te dienen.Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken geen gerechtvaardigde grond voor het verschoningsverzoek. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3 De beslissing
De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken:
- -
-
wijst het door mr. J.M.W. van de Sande gedane verzoek tot verschoning af,
- -
-
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster en de partijen in de hoofdzaken.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. F.J. de Vries en mr. M.H.F. van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
(E.D. Postema) (A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 29 mei 2024
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).