Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3789, 23/1479
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3789, 23/1479
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 juni 2024
- Datum publicatie
- 14 juni 2024
- Zaaknummer
- 23/1479
- Relevante informatie
- Art. 8:74 Awb, Art. 8:75 Awb
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1479
uitspraakdatum: 4 juni 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2023, nummer UTR 22/4947, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 401.000 (hierna: de beschikking). Tegelijk met de beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing (hierna: de aanslagen) opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft op 5 april 2023 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de waarde verminderd en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Bij hersteluitspraak van eveneens 5 april 2023 heeft de Rechtbank aan belanghebbende een bezwaarkostenvergoeding van € 592 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 29 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslagen.
De heffingsambtenaar heeft op 17 februari 2022 een waardematrix aan de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) verzonden, waarin onder andere het onderhoud en het voorzieningenniveau op ‘6’ (beneden gemiddeld) zijn vastgesteld.
De heffingsambtenaar heeft op 5 april 2022 de gemachtigde verzocht informatie over de diverse ruimten in de woning (hierna: informatie) en foto’s daarvan te verstrekken.
Tijdens het hoorgesprek op 9 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde gevraagd wanneer hij een reactie op het verzoek om informatie en foto’s kon verwachten. De gemachtigde zou volgens de heffingsambtenaar navraag doen.
Op 25 mei 2022 is aan de gemachtigde nogmaals het verzoek om informatie en foto’s gedaan.
De informatie en de foto’s zijn niet verstrekt.
Vervolgens heeft de heffingsambtenaar, met dagtekening 15 september 2022, uitspraken op bezwaar gedaan.
Belanghebbende kon alle hiervoor genoemde stukken via het bij de gemachtigde in beheer zijnde online dossier bekijken.
Belanghebbende heeft op 16 september 2022 foto’s van de woning (hierna: het fotoblad) aan genoemd online dossier toegevoegd.
De gemachtigde heeft als bijlage bij het beroepschrift van 20 oktober 2022 het fotoblad meegezonden.
In het verweerschrift voor de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar vermeld dat het fotoblad aanleiding heeft gegeven tot vermindering van de beschikking naar een waarde van € 371.000, en dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen.
De Rechtbank heeft de waarde in de onder 1.3. genoemde uitspraak verminderd naar € 371.000 en aan belanghebbende in de onder 1.4. genoemde hersteluitspraak een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten toegekend. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten in beroep omdat belanghebbende pas in beroep het fotoblad heeft overgelegd, terwijl daarom reeds in de bezwaarfase meerdere malen verzocht was.
3 Geschil
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de Rechtbank een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase had moeten toekennen. De waarde van € 371.000 is tussen partijen niet in geschil.
Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend. Bij bevestigende beantwoording is tussen partijen in geschil of de wegingsfactor 1 (belanghebbende) of 0,5 (heffingsambtenaar) is.
Het Hof heeft partijen ter zitting voorgehouden dat de Rechtbank, omdat het beroep gegrond is, ook ingevolge artikel 8:74, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het dictum had moeten opnemen dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht moet vergoeden.