Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4330, 22/1854
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4330, 22/1854
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juni 2024
- Datum publicatie
- 5 juli 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2022:3011, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/1854
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1854
uitspraakdatum: 25 juni 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2022, nummer UTR 21/4738, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 3b te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 673.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord, [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur.
2 Vaststaande feiten
De woning is een twee-onder-een-kapwoning van het bouwjaar 2000 met een oppervlak van 178 m² en grondkavel van 418 m². Verder beschikt de woning over een kelder van 68 m², een berging/schuur van 6 m² en een garage van 18 m².
In het bezwaarschrift is verzocht om verstrekking van de grondstaffel, de KOUDV- en liggingsfactoren en - bij afwijking van gemiddeld - de correcties hiervoor, alsmede (de onderbouwing van) de gehanteerde indexering naar de waardepeildatum voor zowel de woning als de gebruikte vergelijkingspanden.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag beschikbaar gesteld aan belanghebbende. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar en de oppervlakte van de woning en van drie vergelijkingsobjecten. Het taxatieverslag bevat voor de woning en de gehanteerde vergelijkingsobjecten tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
Aanvullend op het voornoemde taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar bij e-mail van 26 mei 2021 een grondstaffel en bij e-mail van 13 september 2021 het voor het objecttype en waardegebied van de woning gemiddelde indexeringspercentage verstrekt.
In het beroepschrift in eerste aanleg voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar niet aan zijn toezendplicht heeft voldaan en dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.
De Rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde met de taxatiematrix gebrekkig heeft onderbouwd, omdat de kadastrale informatie van de marktgegevens, die ten grondslag liggen aan het indexeringspercentage in die taxatiematrix, niet is overgelegd. Hiermee is het indexeringspercentage oncontroleerbaar, aldus de Rechtbank. Volgens de Rechtbank tast dit evenwel niet de aannemelijkheid van de WOZ-waarde aan, aangezien de niet-geïndexeerde, gemiddelde eenheidsprijs van de vergelijkingsobjecten [adres1] 1a en 1b – die voor de waardepeildatum zijn verkocht – boven die van de woning ligt. Het beroep is daarom ongegrond verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank geen aanleiding gezien.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 645.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
Verder is in geschil of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet de onderbouwende (markt)gegevens te verstrekken aan de hand waarvan de gehanteerde indexeringspercentages zijn bepaald en, zo ja, of dit moet leiden tot het toekennen van een proceskostenvergoeding.