Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4430, 23/516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4430, 23/516

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/03166)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 juli 2024
Datum publicatie
12 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:4430
Formele relaties
Zaaknummer
23/516
Relevante informatie
Art. 11 lid 6 Wet OB 1968, Art. 15 lid 1 onderdeel a WBRV, Art. 1:3 Awb

Inhoudsindicatie

OB. Levering percelen. Bouwterrein?

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/516

uitspraakdatum: 2 juli 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 11 januari 2023, nummer AWB 21/4687, ECLI:NL:RBGEL:2023:66, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] 7 B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 24 juli 2020 aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede kwartaal 2020 naar een per saldo af te dragen bedrag van € 286.399. Het verschuldigde bedrag heeft zij op 28 juli 2020 voldaan.

1.2.

Per brief van 7 september 2020 heeft belanghebbende tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, aan belanghebbende een teruggaaf verleend van € 150.255, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en hem veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.266.

1.5.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] , [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 23 mei 2018 een perceel gekocht van de gemeente [de gemeente] . Op het perceel bevond zich, naast de twee boerderijen, een schuur, een parkeerterrein en stroken met gras of bestrating. Het parkeerterrein was voorzien van klinkerbestrating, een lantaarnpaal, stoepranden en afwateringsputten die waren aangesloten op riolering.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het perceel een ontwikkelingsplan gemaakt, genaamd “ [naam6] ”. Volgens dit plan worden onder meer zes geschakelde woningen gerealiseerd die grotendeels op het (voormalige) parkeerterrein zijn gesitueerd. Het perceel is om die reden kadastraal gesplitst. De kavels voor de zes geschakelde woningen zijn door belanghebbende genummerd als kavels 6 tot en met 11. Op al deze kavels lag in meer of mindere mate klinkerbestrating. De overige kenmerken van de kavels zijn:

Kavelnummer

Perceelnummer

Grootte (m2)

Afwateringsput

Lantaarnpaal

6

A13551

237

0

0

7

A13561

161

0

0

8

A13552

157

1

1

9

A13555

153

2

0

10

A13556

149

0

0

11

A13554

266

2

0

2.3.

Belanghebbende heeft vooroverleg gevoerd met de Inspecteur over de gevolgen voor de heffing van omzet- en overdrachtsbelasting van de herontwikkeling. De Inspecteur heeft in een brief van 24 juni 2019 het standpunt ingenomen dat de kavels 6 tot en met 11 kwalificeren als ‘onbebouwde grond’ die kennelijk is bestemd om te worden bebouwd. Deze kavels kwalificeren daarmee als bouwterrein in de zin van artikel 11, lid 6 van de Wet op de Omzetbelasting (hierna: Wet OB). De levering van die percelen door belanghebbende aan de afnemers is om die reden belast met omzetbelasting, aldus de Inspecteur.

2.4.

Belanghebbende heeft in april 2020 de kavels 6 tot en met 11 geleverd aan particuliere kopers. De totale koopsom bedroeg € 1.420.000. De daarin opgenomen omzetbelasting bedroeg € 246.446. De aan de levering van de percelen toerekenbare voorbelasting bedroeg € 96.191.

2.5.

Belanghebbende heeft ter zake van voornoemde leveringen overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur aangifte gedaan, het op aangifte verschuldigde bedrag voldaan en vervolgens daartegen bezwaar en beroep ingesteld. Belanghebbende heeft voor de overdrachtsbelasting een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 15, lid 1, sub a van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer.

2.6.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de klinkerbestrating als een bouwwerk kan worden aangemerkt, dat de leveringen van de kavels 6 tot en met 11 dus zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting en dat daarom de verschuldigde omzetbelasting wordt verminderd met € 150.255.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de kavels 6 tot en met 11 kwalificeren als een onbebouwd terrein dat is bestemd om te worden bebouwd met een of meer gebouwen, oftewel een bouwterrein, hetgeen meebrengt dat de leveringen van deze kavels zijn belast met de heffing van omzetbelasting. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

3.2.

Subsidiair betoogt belanghebbende dat zij aan het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (hierna: het Besluit onroerende zaken omzetbelasting) het vertrouwen mag ontlenen dat de kavels 6 tot en met 11 zijn aan te merken als bebouwde grond, hetgeen tot gevolg heeft dat de leveringen van deze kavels zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing