Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4431, 22/1717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4431, 22/1717

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 juli 2024
Datum publicatie
12 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:4431
Formele relaties
Zaaknummer
22/1717
Relevante informatie
Art. 11 lid 6 Wet OB 1968, Art. 1:3 Awb

Inhoudsindicatie

OB. Levering appartementsrechten. Bouwterrein?

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/1717

uitspraakdatum: 2 juli 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2022, nummer AWB 20/5567, ECLI:NL:RBGEL:2022:3252, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 25 april 2020 over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 215.953. Bij beschikkingen is daarnaast € 20.371 belastingrente berekend en is een vergrijpboete van € 8.112 opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de boete vernietigd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslag en belastingrente vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 17.958, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar. Voorts heeft zij de Staat veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 354 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Namens belanghebbende zijn verschenen [naam1] en [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam4] , [naam5] , [naam6] en [naam7] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 22 juni 2017 twee percelen grond verkregen, kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie [X] , nummers [nummer1] en [nummer2] . Op perceel [nummer1] stond ten tijde van de verkrijging een voormalig kantoorgebouw en op perceel [nummer2] lag op dat moment een parkeerterrein. Het parkeerterrein had geen hek om het af te sluiten, maar was, volgens bordjes bij de ingang bij het terrein, enkel bestemd voor bezoekers en werknemers van het kantoor op het naastgelegen perceel [nummer1] en als zodanig al tientallen jaren in gebruik.

2.2.

Belanghebbende heeft onder de naam Florin een projectplan ontwikkeld voor de percelen. Dat projectplan hield in dat op de percelen een appartementencomplex, bestaande uit twee appartementenvilla’s ( [villa1] en [villa2] ), zou worden gebouwd. Villa [villa2] zou worden gevestigd op perceel [nummer1] , terwijl villa [villa1] vrijwel geheel op perceel [nummer2] zou worden gevestigd. In villa [villa2] en [villa1] zouden respectievelijk 14 en 11 appartementen komen. Belanghebbende heeft daarom eveneens op 22 juni 2017 de percelen gesplitst in appartementsrechten.

2.3.

Belanghebbende heeft in 2015 en 2016 de voorbelasting die toerekenbaar was aan het project volledig in aftrek gebracht.

2.4.

In 2017 heeft belanghebbende 23 van de 25 appartementsrechten verkocht. Belanghebbende heeft zich enkel verplicht tot levering van de betreffende appartementsrechten. Ten tijde van de levering van deze 23 appartementsrechten hadden nog geen werkzaamheden plaatsgevonden op de percelen. Perceel [nummer2] was op het moment van de levering een parkeerterrein dat voor 80% bestraat was met klinkers en stoepranden. Voorts waren er minimaal vijf lantaarnpalen en een fietsenstalling aanwezig, evenals een onbekend aantal afwateringsputten die waren aangesloten op rioolbuizen. In verband met deze leveringen heeft belanghebbende omzetbelasting aangegeven, noch voldaan.

2.5.

De kopers van de appartementsrechten hebben na de leveringen aannemingsovereenkomsten gesloten met – het niet aan belanghebbende gelieerde – [naam8] B.V. voor de bouw van de appartementen.

2.6.

De resterende twee appartementsrechten zijn door belanghebbende in 2018 verkocht. Voor deze leveringen heeft zij op aangifte omzetbelasting voldaan.

2.7.

Per brief van 29 maart 2019 heeft de Inspecteur aangekondigd voornemens te zijn een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen, onder meer omdat belanghebbende volgens hem ten onrechte geen omzetbelasting heeft voldaan ter zake van de in 2017 geleverde appartementsrechten die waren gevestigd op perceel [nummer2] (villa [villa1] ). De Inspecteur heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de geleverde appartementsrechten kwalificeren als een bouwterrein in de zin van het oude artikel 11, lid 4 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zoals die bepaling gold tot 1 januari 2019.

2.8.

Ten aanzien van de sloopwerkzaamheden heeft de algemeen directeur van [naam8] B.V. met dagtekening 8 december 2022 een verklaring aan belanghebbende afgegeven. Daarin staat:

“Geachte heer [naam1] ,

Naar ik van u heb begrepen denkt de belastingdienst dat, het bij de voormalige [de bank] behorende parkeerterrein (nr. [nummer2] ) aan de [adres] , eenvoudig was te slopen.

Ik kan u bevestigen, dat het tegendeel het geval was.

Terrein [nummer2] was voor ongeveer 80% verhard.

De klinkerbestrating lag opgesloten tussen in beton gefundeerde betonbanden.

De rijbaan voor de geld- en vuilnisauto bleek zwaar gefundeerd met in het werk gevormde betonranden.

Op het parkeerterrein lagen betonnen varkensruggen en groenstroken, maar ook het gebouw was voorzien van betonnen- en stalen aanrijbeveilingspalen. Het riool bestond uit diverse uitvoeringen van beton, gres en pvc buizen. Een deel was in asbestbuis uitgevoerd.

Al met al hebben een shovel, graafmachine en een vrachtwagen met drie grondwerkers, ruim een week werk gehad dit allemaal te verwijderen.

De werkzaamheden zijn in onze opdracht uitgevoerd.

[…]”

2.9.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat perceel [nummer2] is aan te merken als bebouwde grond, dat de leveringen van de op dat perceel gelegen appartementsrechten in 2017 dus zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting en dat daarom de naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 17.958.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de leveringen van de appartementsrechten in 2017 kwalificeren als de leveringen van bouwterreinen in de zin van artikel 11, lid 4, van de Wet OB, hetgeen meebrengt dat deze leveringen zijn belast met de heffing van omzetbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Subsidiair betoogt belanghebbende dat zij aan het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (hierna: het Besluit onroerende zaken omzetbelasting) het vertrouwen mag ontlenen dat perceel [nummer2] is aan te merken als bebouwde grond, hetgeen tot gevolg heeft dat de leveringen van de appartementsrechten in 2017 zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing