Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4597, 22/573

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4597, 22/573

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/03205)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 juli 2024
Datum publicatie
19 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:4597
Zaaknummer
22/573
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 19a BPM, Art. 6:19 Awb, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formeelrechtelijke grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/573

uitspraakdatum: 9 juli 2024

Uitspraak van de vijfde meervoudige kamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 3 februari 2022, nummer AWB 20/2780, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur)

en de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) te Den Haag (hierna: de Staat)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking is aan belanghebbende belastingrente vergoed vanwege een teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm).

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft op dat bezwaar beslist.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op dit beroep beslist, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Inspecteur opdracht gegeven opnieuw op het bezwaar te beslissen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 18 oktober 2022 opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan. Het hiertegen ingestelde beroep is door de Rechtbank op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan het Hof.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Partijen hebben voor de zitting nadere stuken ingestuurd.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Namens belanghebbende is verschenen A.F.M.J. Verhoeven (hierna: gemachtigde). Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat naar partijen is verzonden.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 27 januari 2012 een aangifte bpm ingediend vanwege de registratie in het kentekenregister van een Volvo, type V70, 2.4D Edition. De aangegeven bpm is berekend naar een te betalen bedrag van € 2.579 en is op 2 februari 2012 voldaan.

2.2.

Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de verschuldigde bpm verminderd met € 338. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 juni 2016 gegrond verklaard en de verschuldigde bpm verlaagd met € 308. Daarnaast heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens rentederving over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde bpm, berekend naar de toepasselijke rentevoet als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).1 Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.2

2.3.

Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof heeft de Inspecteur met dagtekening 13 maart 2019 een rentebeschikking vastgesteld en bekendgemaakt aan belanghebbende. In de beschikking is vermeld dat belanghebbende € 80 aan belastingrente ontvangt, berekend over de vermindering van € 308 over het tijdvak van 3 februari 2012 tot 13 maart 2019.

2.4.

De gemachtigde heeft op 14 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een juiste machtiging.

2.5.

De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, de Inspecteur en de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van in totaal € 1.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.351, gelast dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt en bepaald dat de genoemde bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van de algehele vergoeding.

2.6.

Tegen deze uitspraak heeft gemachtigde tijdig hoger beroep ingesteld.

2.7.

Met dagtekening 18 oktober 2022 heeft de Inspecteur opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 28 januari 2022.3 Daarbij is de belastingrente € 14 hoger vastgesteld, in totaal dus op € 94. Bovendien heeft de Inspecteur een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 269. Het hiertegen gerichte beroepschrift heeft de Rechtbank doorgezonden naar het Hof.

3 Geschil

3.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd:

- De Inspecteur heeft het te vergoeden bedrag aan belastingrente te laag vastgesteld.

- De Rechtbank is bij de bepaling van de vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase uitgegaan van een te lage waarde per punt.

- De nationale rechters – waaronder dit Hof en de Hoge Raad – mogen het Unierecht niet uitleggen. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: Hof van Justitie) is daartoe bevoegd.

- Het (vooraf) heffen van griffierecht is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- Indien de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden, moet rente worden vergoed over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald.

- De regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij de proceskostenvergoeding in beginsel een forfaitair karakter heeft, is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- De overschrijding van de redelijke termijn dient tot een hogere immateriële schadevergoeding te leiden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing