Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4599, 22/613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4599, 22/613

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/03203)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 juli 2024
Datum publicatie
19 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:4599
Zaaknummer
22/613
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 19a BPM, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formeelrechtelijke grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/613

uitspraakdatum: 9 juli 2024

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rRechtbank Noord-Nederland van 17 februari 2022, nummer AWB 20/3557, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een vergoeding voor immateriële schade toegekend en beslissingen genomen over de proceskosten en het griffierecht.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft, op digitale wijze, plaatsgevonden op 20 maart 2024. Namens belanghebbende is verschenen A.F.M.J. Verhoeven. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat naar partijen is verzonden. Deze zaak is gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van belanghebbende met nummer BK-ARN 22/614.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 9 juli 2019 op aangifte een bedrag van € 7.365 aan BPM voldaan voor een Capron Sunlight (VIN-nr: [nummer1] ). Dit betreft een uit een andere lidstaat geïmporteerde gebruikte kampeerauto. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting berekend door de vermindering te bepalen op basis van het percentage van de forfaitaire afschrijvingstabel.

2.2.

Het hiertegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur ontvangen op 6 augustus 2019. Op 7 september 2020 is belanghebbende gehoord over het bezwaar. Het bezwaar is vervolgens bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2020 ongegrond verklaard.

2.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft vastgesteld dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden waar opmerkingen zijn gemaakt over de onderhavige zaak, zodat van een schending van de hoorplicht geen sprake kan zijn. De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat belanghebbende heeft gekozen voor toepassing van het afschrijvingspercentage van de forfaitaire tabel om de verschuldigde BPM te berekenen en dat op de Inspecteur niet de bewijslast rust om te bewijzen dat belanghebbende met deze keuze niet méér belasting heeft betaald dan nog rust op een reeds op de Nederlandse markt geregistreerde kampeerauto. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat geen rentevergoeding is verschuldigd en dat vooraf griffierecht mag worden geheven. Tot slot heeft de Rechtbank vanwege overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding voor immateriële schade toegekend. De Rechtbank heeft bij de bepaling van de redelijke termijn aanleiding gezien de termijn te verlengen met vier maanden vanwege de coronapandemie. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien de termijn te verlengen vanwege afspraken die belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur hebben gemaakt over de periode november 2019 tot en met februari 2020. De Rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn bepaald op 3 maanden en de schadevergoeding vastgesteld op € 500 en die volledig toegerekend aan de Inspecteur. De Rechtbank heeft in de toekenning van de schadevergoeding aanleiding gezien de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten voor de beroepsfase tot een bedrag van € 541 en daarbij een factor 0,5 wegens het gewicht van de zaak toegepast. Ook heeft de Rechtbank bepaald dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.

3 Geschil

De gemachtigde van belanghebbende heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd:

-

De Rechtbank heeft in strijd met het Unierecht uitleg gegeven aan artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna: het Handvest) door te oordelen over de vergoeding voor immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn, de proceskostenvergoeding en het vooraf heffen van griffierecht.

-

De Rechtbank heeft in strijd met het Unierecht uitleg gegeven aan artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) door te oordelen dat geen rentevergoeding is verschuldigd en dat de verschuldigde belasting voor de onderhavige kampeerauto niet te hoog is vastgesteld.

-

Ook het Hof mag het Unierecht niet uitleggen zonder prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.

-

De Rechtbank heeft ten onrechte de redelijke termijn verlengd met vier maanden vanwege de coronapandemie.

-

De Rechtbank heeft in strijd met het discriminatieverbod de proceskostenvergoeding te laag vastgesteld.

-

In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden, hetgeen moet leiden tot een vergoeding van immateriële schade.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing