Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4604, 22/1838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4604, 22/1838

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 juli 2024
Datum publicatie
19 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:4604
Formele relaties
Zaaknummer
22/1838
Relevante informatie
Art. 22 Wet WOZ, Art. 231 Gemw, Art. 8:42 Awb, Art. 11 AWR, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

OZB. Rechtsgeldigheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/1838

uitspraakdatum: 9 juli 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juli 2022, nummer AWB 21/3627, ECLI:NL:RBGEL:2022:3471, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 375.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld en heeft in een separaat stuk een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Partijen zijn met berichtgeving aan het Hof niet verschenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning.

2.2.

Medio 2019 was belanghebbende bedragen verschuldigd op aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 die de heffingsambtenaar aan belanghebbende heeft opgelegd in verband met de woning.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft de heer [naam1] , de vader van belanghebbende, (hierna: de gemachtigde) bij brief van 30 juli 2019 uitgenodigd voor een gesprek:

“Op woensdag 17 juli 2019 na afloop van de zitting, betreffende het door u ingestelde beroep tegen de aanmaningskosten op de aanslagen met aanslagnummer [nummer1] , gaf u aan in gesprek te willen gaan.

Bij deze nodig ik u daarom uit voor een gesprek in het kantoor van BSR (…). Het onderwerp van het gesprek zullen de opgelegde aanslagen voor de [adres1] te [woonplaats] aan uw dochter [belanghebbende] zijn.

(…)

Wellicht ten overvloede stuur ik u hierbij een betalingsoverzicht van de opgelegde aanslagen voor het adres [adres1] te [woonplaats] aan uw dochter [belanghebbende] .

(…)”

2.4.

De invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de invorderingsambtenaar) heeft de gemachtigde bij brief van eveneens 30 juli 2019 het door de heffingsambtenaar toegezegde betalingsoverzicht (zie 2.3) gestuurd. In het overzicht heeft de invorderingsambtenaar de verrichte boekingen op de aan belanghebbende opgelegde aanslagen voor de jaren 2008 tot en met 2019 weergegeven. Ten aanzien van het jaar 2018 heeft de invorderingsambtenaar vermeld:

Aanslagnr/jaar Aanslagbedrag Verschuldigd

[nummer2] / 2018 € 1.070,17 € 1.070,17

Valutadatum Reden boeking

31-07-2019 Opleggen vordering € 1.070,17”

2.5.

Met dagtekening 31 juli 2019 heeft de heffingsambtenaar een ‘Belastingaanslag lokale belastingen 2018’, met aanslagnummer [nummer2] , aan belanghebbende opgelegd. Hierin zijn opgenomen de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2018 ten bedrage van in totaal € 1.070,17. De ‘Belastingaanslag lokale belastingen 2018’ is vergezeld door een begeleidende brief, waarin onder meer is opgenomen:

“Hierbij ontvangt u een aanslagbiljet met daarop belastingaanslagen die betrekking hebben op één of meerdere voorgaande kalenderjaren. Normaliter ontvangt u deze aanslagen in het eerste half jaar van het kalenderjaar waarop deze aanslagen betrekking hebben. Nu dit niet het geval is, informeer ik u over de mogelijke achtergrond daarvan.

BSR is bij het opleggen van belastingaanslagen afhankelijk van verschillende informatiebronnen. Uit deze bronnen ontvangt BSR langs geautomatiseerde weg diverse gegevens om de belastingaanslagen op te kunnen leggen. Gebleken is dat de aanlevering en verwerking van deze gegevens niet altijd in het betreffende belastingjaar kan plaatsvinden.

Hoewel ik het voorgaande betreur, kunnen niet opgelegde belastingaanslagen, op grond van de daarvoor wettelijke bepalingen, alsnog (gedurende een periode van 3 jaren) worden opgelegd. Van deze mogelijkheid heb ik gebruik gemaakt. De eerder niet aan u opgelegde belastingaanslagen staan op het bijgevoegde aanslagbiljet.

Ondanks dat BSR wettelijk gezien de mogelijkheid heeft om voor drie voorgaande belastingjaren nog aanslagen op te kunnen leggen, vindt BSR dit geen wenselijke situatie. Daarom stelt BSR alles in het werk om in de nabije toekomst de aanslagen, zo veel mogelijk, op te leggen in het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft.”

2.6.

Op 23 augustus 2019 heeft het in 2.3 bedoelde gesprek tussen onder meer de invorderingsambtenaar en de gemachtigde plaatsgevonden. Belanghebbende zelf was bij dit gesprek niet aanwezig. De invorderingsambtenaar en de gemachtigde hebben diezelfde dag een fiscaal compromis (hierna: vso) gesloten en ondertekend met de volgende inhoud:

Ondergetekenden:

(…)

Nemen in aanmerking dat:

 de volgende aanslagen lokale belastingen nog verschuldigd zijn:

Belastingjaar Biljetnummer Verschuldigd (excl. rente)

2013 [nummer3] € 984,07

2013 [nummer4] € 325,00

2014 [nummer5] € 544,00

2014 [nummer6] € 318,00

2015 [nummer7] € 1.288,67

2016 [nummer8] € 1.664,73

2017 [nummer9] € 1.680,88

2018 [nummer2] € 1.070,17

2019 [nummer10] € 1.709,75

Komen overeen dat:

Artikel 1.

De openstaande belastingaanslagen over 2013 en 2014 niet verder worden ingevorderd en kosten van invordering worden ingetrokken.

Artikel 2.

Belanghebbende trekt ingediende bezwaarschriften en WOB-verzoeken in en ziet daarbij af van eventuele rechten op proceskosten, dwangsom en schadevergoeding.

Artikel 3.

Aanslagen vanaf belastingjaar 2015 worden voldaan.

Overige bepalingen

Artikel 4.

Nadat deze overeenkomst door partijen sub. a. en sub. b. is ondertekend zijn de bezwaarschriften en WOB-verzoeken, zoals genoemd in deze overeenkomst, ingetrokken.

Artikel 5.

De openstaande bedragen over belastingjaar 2015, 2016 en 2017 zullen binnen 10 dagen na ondertekening van deze overeenkomst worden voldaan. In overleg kan een betalinsgregeling worden getroffen.

Artikel 6.

De aanslagen over belastingjaar 2018 en 2019 worden zonder bezwaar/beroep of WOB-verzoek voldaan voor de vervaldatum 01-11-2019.

Artikel 7.

Partijen verklaren bekend te zijn en in te stemmen met de inhoud van dit fiscaal compromis.

Aldus opgemaakt in tweevoud op 23 augustus 2019 te Tiel,”

2.7.

Met dagtekening 30 november 2020 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende met betrekking tot de woning een ‘Belastingaanslag lokale belastingen 2018’, met aanslagnummer [nummer11] , opgelegd met daarin de WOZ-beschikking per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het jaar 2018 naar een waarde van € 375.000 en een aanslag OZB eigenaar woning (hierna: de aanslag OZB 2018) ten bedrage van € 461,25.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de aanslag OZB 2018.

3.2.

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB 2018 niet had mogen opleggen en dat die aanslag daarom moet worden vernietigd. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de aanslag OZB 2018 terecht is opgelegd. De hoogte van de aanslag is tussen partijen niet in geschil.

3.3.

Daarnaast stelt belanghebbende dat sprake is van een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), welke schending moet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende verzoekt voor het eerst in hoger beroep om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voorts stelt zij dat de Rechtbank in haar uitspraak ambtshalve op de redelijke termijn had moeten ingaan en dat de Rechtbank in verband met de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden de Minister van Justitie en Veiligheid in de procedure had moeten betrekken.

3.4.

Belanghebbende verzoekt het Hof tot slot om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en om een vergoeding van het betaalde griffierecht te gelasten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing