Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5778, 23/2204
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5778, 23/2204
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 september 2024
- Datum publicatie
- 20 september 2024
- Zaaknummer
- 23/2204
- Relevante informatie
- Art. 3.146 Wet IB 2001, Art. 15 Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Stamrechtuitkering. Vorderbaar en inbaar?
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2204
uitspraakdatum: 10 september 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2023, nummer LEE 22/2018, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.684. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 29 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [naam4] B.V. Deze vennootschap houdt op haar beurt alle aandelen in [naam5] B.V. en [naam6] B.V. (hierna: de vennootschappen). De vennootschappen vormen een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de fiscale eenheid).
Belanghebbende heeft in het verleden werkzaamheden op het gebied van ICT verricht vanuit (één van) de vennootschappen en daarmee inkomsten gegenereerd. In dat kader heeft belanghebbende twee stamrechten opgebouwd die zijn ondergebracht in [naam4] B.V. en [naam6] B.V. Inmiddels is belanghebbende gestopt met zijn werkzaamheden.
Uit de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2018 en 2019 van de fiscale eenheid volgt dat [naam4] B.V. een vordering had op belanghebbende. Op 1 januari 2019 bedroeg deze vordering € 936.863. De vordering is mede ontstaan doordat belanghebbende in de periode 2006-2007 een zeilschip heeft laten bouwen en in dit verband geld heeft geleend van (onder meer) [naam4] B.V.
Het zeilschip van belanghebbende staat thans te koop voor € 875.000.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2019 onder meer inkomsten in de vorm van een stamrechtuitkering ten bedrage van € 31.707 (hierna: de stamrechtuitkering) vermeld. In de aangifte is als uitkeringsinstantie van deze stamrechtuitkering “[naam4] stamrecht” vermeld. Door [naam4] B.V. is over deze stamrechtuitkering in 2019 loonheffing ten bedrage van € 3.540 afgedragen. Belanghebbende heeft de stamrechtuitkering niet in geld ontvangen omdat er een gebrek aan liquiditeiten was in de vennootschappen.
Overeenkomstig de aangifte heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019 de stamrechtuitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur de door [naam4] B.V. verloonde stamrechtuitkering terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende heeft gerekend. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende de stamrechtuitkering in 2019 heeft genoten.
Door belanghebbende is aangevoerd dat hij de stamrechtuitkering niet heeft genoten, omdat de stamrechtuitkering vanwege geldgebrek niet aan hem kon worden uitbetaald. Daarnaast is de stamrechtuitkering volgens belanghebbende ook niet verrekend.
Door de Inspecteur is aangevoerd dat de stamrechtuitkering in 2019 verrekend kon worden met de vordering die [naam4] B.V. op belanghebbende had. Gelet hierop is de stamrechtuitkering vorderbaar en inbaar geweest, zodat belanghebbende deze heeft genoten.