Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5935, 23/614

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5935, 23/614

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 september 2024
Datum publicatie
27 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:5935
Zaaknummer
23/614
Relevante informatie
Art. 8:24 Awb

Inhoudsindicatie

BPM. Ontvankelijkheid hoger beroep. Geen rechtsgeldige machtiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/614

uitspraakdatum: 17 september 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam1] te [plaats1]

tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2023, nummer LEE 21/3265, in het geding tussen [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ) en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Van [belanghebbende] is belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) nageheven.

1.2.

Daartegen is bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft op dat bezwaar beslist.

1.3.

Tegen de uitspraak van de Inspecteur is beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op dit beroep beslist.

1.4.

[naam1] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. [naam1] heeft schriftelijk op het incidenteel hoger beroep gereageerd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2024. Daarbij is [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting heeft de Inspecteur zijn incidentele hoger beroep uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

1.7.

[naam1] heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting per brief van 21 augustus 2024 een nader stuk ingestuurd. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het vooronderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op naam van [belanghebbende] is aangifte BPM gedaan voor een gebruikte, uit het buitenland afkomstige, BMW X5 xDrive40i High Executive. Deze aangifte is op 23 januari 2020 door de Inspecteur ontvangen. De aangifte is met de volgende handtekening ondertekend:

2.2.

De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ laten doen door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Naar aanleiding van dat onderzoek heeft hij met dagtekening 17 juni 2020 de onderhavige naheffingsaanslag BPM aan [belanghebbende] opgelegd.

2.3.

[naam1] heeft daartegen rechtsmiddelen aangewend (bezwaar, beroep en hoger beroep). Bij het bezwaar-, beroep- en hogerberoepschrift is een machtiging gevoegd, met de volgende handtekening:

3 Beoordeling ontvankelijkheid hoger beroep

3.1.

Het Hof constateert dat de handtekening op de in hoger beroep overgelegde machtiging, zoals weergegeven in 2.3, niet overeenkomt met de handtekening die door [belanghebbende] onder de aangifte BPM is gezet (zie 2.1). De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep daarop gewezen. Mede naar aanleiding hiervan heeft het Hof tijdens het onderzoek ter zitting [naam1] beide handtekeningen voorgehouden. Daarop heeft hij erkend dat de handtekening op de door hem verstrekte machtiging niet overeenkomt met die op de aangifte en dus valselijk is opgemaakt.

3.2.

Uit het voorgaande volgt de conclusie dat de in hoger beroep overgelegde machtiging niet rechtsgeldig is. Ook anderszins is niet gebleken dat [naam1] bevoegd is om in deze zaak namens [belanghebbende] hoger beroep in te stellen. In aanmerking genomen dat [naam1] desgevraagd heeft erkend dat de in hoger beroep overgelegde machtiging valselijk is opgemaakt, en kennelijk met het overleggen van die machtiging het Hof op het verkeerde been heeft willen zetten, zal het Hof [naam1] niet de gelegenheid bieden alsnog een rechtsgeldige machtiging over te leggen. Het pretenderen wel rechtsgeldig gemachtigd te zijn om hoger beroep in te stellen, vormt immers een dusdanige ernstige schending van de fundamentele beginselen van het procesrecht, dat die gelegenheid niet passend zou zijn.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk

4 Griffierecht en proceskosten

5 Beslissing