Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6144, 23/2332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6144, 23/2332

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 oktober 2024
Datum publicatie
11 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6144
Zaaknummer
23/2332
Relevante informatie
Art. 22 Wet WOZ, Art. 3:41 Awb, Art. 6:11 Awb

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Ontvankelijkheid bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/2332

uitspraakdatum: 1 oktober 2024

Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige kamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 2 januari 2023, nummer UTR 22/258, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 1.390.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .

2 Vaststaande feiten

2.1.

Het aanslagbiljet heeft als dagtekening 30 april 2021.

2.2.

De gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar ingesteld tegen de beschikking. Het bezwaarschrift is door de gemachtigde van belanghebbende gedateerd op 9 juni 2021, het bezwaarschrift is volgens het op het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar aangebrachte stempel door de heffingsambtenaar ontvangen op 19 juli 2021.

2.3.

Op de tot de gedingstukken behorende enveloppe waarin het bezwaarschrift naar de heffingsambtenaar is verzonden, is een stempel aangebracht met de datum ’19 juli 2021’. Een door het postbedrijf aangebracht datumstempel is niet zichtbaar.

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een e-mail van belanghebbende aan de gemachtigde van 15 mei 2021 waarmee hij de machtiging toezendt aan de gemachtigde. De machtiging heeft als datum van ondertekening 15 mei 2021.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn algemeen geformuleerde grieven in zijn hogerberoepschrift uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen en het geschil beperkt tot de vraag of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

3.3.

Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn op de grond dat de redelijke termijn voor de gecombineerde bezwaar- en beroepsfase korter dan twee jaar zou moeten zijn uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing