Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:632, 22/1800 en 22/1801
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:632, 22/1800 en 22/1801
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 januari 2024
- Datum publicatie
- 2 februari 2024
- Zaaknummer
- 22/1800 en 22/1801
- Relevante informatie
- Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 3.121 Wet IB 2001, Art. 6.3 Wet IB 2001, Art. 5a AWR
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Eigenwoningregeling. Echtscheiding. Aftrek hypotheekrente.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/1800 en 22/1801
uitspraakdatum: 23 januari 2024
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 juni 2022, nummers AWB 21/705 en AWB 21/706 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2015 en 2016 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is hem telkens belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, zijn deze aanslagen en beschikkingen belastingrente door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar verminderd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 11 december 2023 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen: belanghebbende alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is op 30 mei 1998 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [naam3] (hierna: de ex-echtgenote). Uit dit huwelijk zijn in 1999 en 2002 twee kinderen geboren.
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hebben samen de woning aan de [adres] te [plaats1] gekocht. Vanaf 2003 stonden zij op dit adres ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: brp). De woning vormde voor hen een ‘eigen woning’ in de zin van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) opgenomen ‘eigenwoningregeling’. De hypotheekrente is altijd door belanghebbende betaald.
Op 29 oktober 2014 heeft belanghebbende een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Noord-Holland. Op 6 januari 2015 is in het kader van de echtscheidingsprocedure een draagkrachtberekening gemaakt. In deze berekening zijn het eigenwoningforfait en de rente en kosten ten behoeve van de eigen woning in aanmerking genomen bij belanghebbende, omdat de ex-echtgenote gedurende het huwelijk geen eigen inkomen had. Er is geen rekening gehouden met de verdeling van de hypotheekrenteaftrek. Aan de hand van deze berekening heeft belanghebbende maandelijks alimentatie aan zijn ex-echtgenote betaald.
Rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 19 februari 2015 een voorlopige voorziening getroffen. Daarin is onder meer opgenomen:
“3 Beslissing
De rechtbank:
Bepaalt dat de minderjarigen [plaats1] (…) worden toevertrouwd aan de man, voor zover nodig met bevel tot afgifte.
Bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen (…).
Beveelt de vrouw de woning binnen een week na heden te verlaten en deze niet verder te betreden.”
De ex-echtgenote heeft medio februari 2015 de woning aan de [adres] te [plaats1] verlaten. Zij heeft elders een woning gehuurd. De huur daarvan is door belanghebbende betaald. Op 18 januari 2016 heeft de ex-echtgenote zich in de brp op het andere adres laten inschrijven.
Rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 2 maart 2016 de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote uitgesproken. Daarbij is - voor zover hier van belang - als volgt beslist:
“De beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen (...);
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man; (…)
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning (...) te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand; (…)
houdt de behandeling met betrekking tot de kinderbijdrage, de partnerbijdrage en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan tot de rol van 24 mei 2016, in afwachting van bericht van partijen omtrent het resultaat van de onderhandelingen.”
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij beschikking van 31 januari 2017 de beschikking van Rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2016 bekrachtigd.
Op 1 juni 2017 is het huwelijk tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Op 8 september 2017 hebben belanghebbende en zijn ex-echtgenote een echtscheidingsconvenant gesloten. In dit echtscheidingsconvenant is afgesproken dat belanghebbende maandelijks € 986 bruto als alimentatie aan zijn ex-echtgenote zal betalen. In het convenant is niet beschreven hoe dit bedrag is opgebouwd en met welke factoren rekening is gehouden.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2015 en 2016 aanspraak gemaakt op aftrek van onderhoudsverplichtingen jegens zijn ex-echtgenote. Voorts heeft hij daarin negatieve inkomsten uit de eigen woning in aanmerking genomen.
Wat betreft de IB/PVV 2015 heeft de Inspecteur (in de uitspraak op bezwaar) een bedrag van € 14.348 als aftrekbare onderhoudsverplichting in aanmerking genomen. Voorts heeft de Inspecteur de helft van de negatieve inkomsten uit de eigen woning bij belanghebbende in aftrek toegelaten. De andere helft is bij de ex-echtgenote als aftrekpost in aanmerking genomen.
Wat betreft de IB/PVV 2016 heeft de Inspecteur een bedrag van € 13.943 als aftrekbare onderhoudsverplichting in aanmerking genomen en daarnaast de helft van de door belanghebbende betaalde hypotheekrente voor de eigen woning in aftrek toegelaten. Bij de ex-echtgenote zijn voor 2016 geen negatieve inkomsten uit eigen woning in aanmerking genomen.
3 Het geschil
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 recht heeft op aftrek van 100% van de door hem betaalde hypotheekrente voor de eigen woning in plaats van de door de Inspecteur in aftrek aanvaarde 50% daarvan. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Partijen hebben ter zitting van het Hof desgevraagd uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat het gaat om een (extra) aftrek van € 5.500 voor 2015 en € 5.962 voor 2016.