Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7092, 23/1073

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7092, 23/1073

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 november 2024
Datum publicatie
29 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:7092
Zaaknummer
23/1073
Relevante informatie
Art. 3.6 Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 6.19 Wet IB 2001, Art. 6.20 Wet IB 2001, Art. 6.39 Wet IB 2001, Art. 6:9 Awb, Art. 8:116 Awb

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep. Bron van inkomen. Objectieve voordeelsverwachting.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 23/1073

uitspraakdatum: 19 november 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 maart 2023, nummer LEE 22/1127, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat naar partijen is gestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam1] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1944 en is gehuwd met mevrouw [naam4] (hierna: de echtgenote), geboren [in] 1946.

2.2.

Belanghebbende drijft een eenmanszaak onder de naam “ [naam5] ” (hierna: de eenmanszaak). Daarnaast is belanghebbende enig aandeelhouder van [naam6] B.V. (hierna: de BV) en [naam7] Inc. (hierna: [naam7] ).

2.3.

Belanghebbende heeft ter zake van de eenmanszaak over de jaren 2011 tot en met 2020 de volgende omzetten en resultaten (in €) in zijn aangiften in de IB/PVV opgegeven:

Jaar

Omzet

Resultaat

2011

8.759

-/- 10.688

2012

10.972

-/- 12.233

2013

8.998

-/- 13.933

2014

6.923

-/- 7.750

2015

10.486

-/- 12.121

2016

9.786

-/- 10.784

2017

19.161

2.686

2018

26.115

-/- 9.665

2019

21.843

1.749

2020

11.265

2.546

2.4.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een verlies uit onderneming verantwoord van € 10.784. Daarbij is uitgegaan van een omzet van € 9.786, waarvan € 5.595 betrekking heeft op omzet die in rekening is gebracht voor werkzaamheden verricht voor cliënten, € 3.289 op aan niet-betalende cliënten in rekening gebrachte kosten en rente, € 900 op privégebruik gas/elektriciteit/water en € 2 op diversen. Aan kosten is een bedrag van € 20.570 in aanmerking genomen, dat voor € 2.169 ziet op huisvestingskosten van de eigen woning, € 385 op afschrijving inventaris, € 18.016 op andere kosten, waaronder “vakliteratuur e.d.”, “kantoorartikelen” en “salarisdagen e.d.”. Belanghebbende heeft in zijn aangifte opgave gedaan van een belastbare winst van negatief € 9.275 (verlies uit onderneming van € 10.784 plus MKB-winstvrijstelling van € 1.509). Als niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek heeft belanghebbende een bedrag van € 3.640 vermeld.

2.5.

Verder heeft belanghebbende in zijn aangifte onder meer een van de BV ontvangen salaris van € 18.000 aangegeven, een aftrek voor specifieke zorgkosten geclaimd van € 532 en een giftenaftrek van € 730 (giften € 1.031 -/- drempel € 301). Belanghebbende heeft aldus een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 16.739. De aftrek voor specifieke zorgkosten heeft belanghebbende als volgt gespecificeerd:

Apotheekkosten

€ 232

Reiskosten

€ 150

TSN Verzorging en verpleging

€ 18

Tandartskosten

€ 176

Verhoging (113% van € 400)

€ 452

Totaal

€ 1.028

Drempel (1,65% van € 30.119)

496

Aftrek

€ 532

2.6.

De Inspecteur heeft bij brief van 17 januari 2020 aan belanghebbende vragen gesteld over de ingediende aangifte IB/PVV 2016. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 12 februari 2020. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij brief van 13 november 2020 zijn voornemen kenbaar gemaakt af te wijken van de aangifte. Nadat belanghebbende hierop heeft gereageerd bij brief van 25 november 2020, heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld de aangifte conform zijn eerdere voornemen te corrigeren.

2.7.

Aan belanghebbende is met dagtekening 18 december 2020 voor het jaar 2016 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.735 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.805. De Inspecteur is daarbij conform de aankondiging afgeweken van belanghebbendes aangifte. Wat betreft het belastbare inkomen uit werk en woning heeft de Inspecteur de belastbare winst van negatief € 9.275 en de gevraagde niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek niet in aanmerking genomen, alsmede de aftrek wegens specifieke zorgkosten € 532 en giftenaftrek (voor een bedrag van € 189 in verband met een verhoging van de drempel tot € 490) gecorrigeerd.

2.8.

Belanghebbende heeft bij brief van 28 december 2020, door de Inspecteur ontvangen op 4 januari 2021, bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2016.

2.9.

De Inspecteur heeft bij brief van 6 december 2021 op het bezwaar beslist. Het door de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag gehanteerde belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij niet gewijzigd. Naast een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, is in de brief onder meer het volgende vermeld:

“Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift

(...)

Beoordeling van uw bezwaar

(…) [Hof: hier volgt een uitgebreide inhoudelijke beoordeling]

Dit betekent dat ik uw bezwaar gegrond verklaar.

Horen

Omdat ik volledig aan uw bezwaar tegemoet kom, heb ik u op grond van artikel 7:3 lid 1 sub e niet gehoord.

Kostenvergoeding

(...)

Omdat het hier uw eigen aangifte betreft en u zelf bezwaar heeft gemaakt, is hier in uw geval geen sprake van. Uw verzoek op een bezwaarkostenvergoeding wijs ik dan ook af.

Beslissing op uw bezwaar

Ik kom aan uw bezwaarschrift tegemoet en stel het verzamelinkomen box 3 nader vast op € 0. De bij deze uitspraak behorende financiële verwerking ontvangt u binnenkort vanuit Apeldoorn.

(…)

Let op!

Het is mogelijk in beroep te gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift. Ik verwijs u hiervoor naar de toelichting op de volgende pagina.

Toelichting op het beroep

Een uitspraak op het bezwaarschrift wordt gedaan op grond van de artikelen 7:1 en 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht. U kunt in beroep gaan tegen de uitspraak bij de rechtbank in Groningen.

Het adres is:

(…)

Als u in beroep gaat gelden de volgende regels:

1. U moet uw beroepschrift binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak indienen.

(...)"

2.10.

Met dagtekening 21 december 2021 is aan belanghebbende vanuit het computercentrum in Apeldoorn de cijfermatige uitwerking van de – onder 2.9 genoemde – beslissing op het bezwaar vastgesteld (hierna: de verminderingsbeschikking). Het opschrift van dit geschrift luidt – eveneens – “Uitspraak op bezwaar”. Verder is in de verminderingsbeschikking het volgende vermeld:

Te ontvangen of te verrekenen € 1.496

(...)

U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag (…). De inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met € 1.496.

Berekening van het te ontvangen of te verrekenen bedrag

(...)

Niet eens met de uitspraak?

Op www.belastingdienst.nl/beroep leest u bij welke rechtbank u in beroep kunt gaan. U vindt daar ook meer informatie over hoe in beroep gaat.

Voor wanneer moet ik in beroep gaan?

Uw beroep moet voor 1 februari 2022 zijn ingediend bij de rechtbank."

2.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 27 januari 2022, door de Rechtbank ontvangen op 3 februari 2022, beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Naar het oordeel van de Rechtbank is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verder heeft de Rechtbank het door belanghebbende gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, afgewezen. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat in een geval waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking kan hebben op de procedure bij de Rechtbank, en dat het daarbij geldende uitgangspunt van anderhalf jaar om op het beroep te beslissen niet is overschreden.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de ontvankelijkheid van het beroep. Voorts is in geschil of de aanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, tot een onjuist bedrag is opgelegd. Wat betreft de aanslag spitst het geschil zich toe op de vraag of het aangegeven verlies uit onderneming, eventueel met een beroep op het vertrouwensbeginsel, in aanmerking kan worden genomen, en of de aftrek wegens specifieke zorgkosten en de giftenaftrek ten onrechte zijn gecorrigeerd.

3.2.

In het verlengde van het voorgaande is tevens in geschil of de impliciet genomen beschikking van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek terecht op nihil is vastgesteld en of de Rechtbank terecht geen vergoeding van immateriële schade heeft toegekend.

3.3.

Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1 genoemde vragen bevestigend, de onder 3.2 genoemde vragen ontkennend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur. Belanghebbende bepleit vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.739, vaststelling van een niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van € 3.640 en toekenning van een vergoeding van immateriële schade van, naar het Hof begrijpt, € 500.

3.4.

De Inspecteur is een tegengestelde mening toegedaan, zij het dat hij ter zitting van het Hof heeft beaamd dat hij bij het doen van de uitspraak op bezwaar ten onrechte het verzamelinkomen voor de bepaling van de toepasselijke drempels niet heeft aangepast. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het voor het jaar 2016 in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van de echtgenote € 12.117 bedraagt en de Inspecteur van mening is dat het belastbaar inkomen uit werk en woning (vóór persoonsgebonden aftrek) € 27.276 dient te bedragen, dient het gezamenlijke bedrag van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek volgens de Inspecteur te worden bepaald op € 39.393. Dit brengt mee dat de drempel voor de giftenaftrek € 393 (= 1% van € 39.393) bedraagt, zodat de giftenaftrek € 97 hoger is dan waarmee bij het opleggen van de aanslag rekening is gehouden (zie 2.7). De Inspecteur concludeert daarom tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.638 (= € 26.735 -/- € 97). Voorts is de Inspecteur van mening dat als het Hof het beroep ontvankelijk acht, belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500. In zoverre concludeert de Inspecteur tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing