Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7093, 23/1175
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7093, 23/1175
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 november 2024
- Datum publicatie
- 29 november 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2024:7093
- Zaaknummer
- 23/1175
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Omvang nalatenschap.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1175
uitspraakdatum: 19 november 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (Duitsland) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 februari 2023, nummer LEE 21/3437, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een ambtshalve aanslag erfbelasting opgelegd in verband met het overlijden van [naam1] op 9 februari 2017 berekend naar een belaste verkrijging van € 14.363 (hierna: de aanslag).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een belaste verkrijging van € 13.933.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarna verschillende nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024 te Arnhem. Daarbij is namens belanghebbende [naam2] verschenen, alsmede, namens de Inspecteur, [naam3] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende op 31 oktober 2024 een nader stuk ingediend. Het Hof ziet hierin geen aanleiding het onderzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen. Naar het oordeel van het Hof is het onderzoek volledig geweest. Het Hof slaat dan ook geen acht op de inhoud van dit stuk.
2 Vaststaande feiten
Op 9 februari 2017 is [naam1] , een broer van belanghebbende, (hierna: erflater) overleden.
Erflater is overleden zonder achterlating van afstammelingen. Hij heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft negen erfgenamen, allen voor 1/9de deel gerechtigd tot de nalatenschap, waaronder belanghebbende.
Op 3 april 2001 heeft de tweede civiele kamer van het gerechtshof Arnhem in de zaak van [naam2] tegen zijn moeder, [naam4] (nummer 99/477), [naam2] veroordeeld te betalen aan zijn moeder een bedrag van FL. 62.367,79 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 mei 1998.
Rechtbank Limburg heeft bij beschikking van 15 oktober 2019, [naam5] en [naam6] benoemd als vereffenaars in de nalatenschap van erflater.
De Inspecteur heeft op 17 december 2019 aan belanghebbende de (ambtshalve) aanslag, berekend naar een belaste verkrijging van € 14.363, opgelegd.
Namens de erfgenamen heeft [naam5] bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve vastgestelde aanslagen ten name van de erfgenamen, waaronder die van belanghebbende. Het bezwaarschrift luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Na mijn benoeming tot vereffenaar heb ik de omvang en samenstelling van de nalatenschap inzichtelijk gemaakt.
Uit dat onderzoek blijkt dat het saldo van de nalatenschap € 149.955,00 bedraagt. Als bijlage 1 treft u een boedelbeschrijving aan waaruit het voorgaande volgt. Voorts blijkt uit dat onderzoek dat uitvaartkosten zijn gemaakt ter hoogte van € 5.390,90 (bijlage 2).
Voor de bepaling van de heffingsgrondslag dienen de uitvaartkosten in mindering te strekken op het saldo van de nalatenschap. Bij de berekening van de reeds opgelegde aanslagen, is geen rekening gehouden met de uitvaartkosten.
Gelet op het voorgaande dient de berekening van de verschuldigde erfbelasting als volgt plaats te vinden:
Saldo nalatenschap conform boedelbeschrijving |
€ 149.955,00 |
Uitvaartkosten |
€ 5.390,90 |
Heffingsgrondslag erfbelasting |
€ 144.564,37 |
Ieders verkrijging (1/9e deel van 144.564,37) |
€ 16.063,00 |
Voor broers/zusters in 2017 geldende vrijstelling |
€ 2.129,00 |
Belaste verkrijging |
€ 13.934,00 |
Verschuldigde erfbelasting |
€ 4.180,00” |
De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar de belaste verkrijging verminderd tot een bedrag van € 13.933.
Op 10 februari 2022 hebben de vereffenaars in verband met de nalatenschap van erflater ter griffie van de rechtbank Limburg een rekening en verantwoording en uitdelingslijst neergelegd. Hierin is een omvang van de nalatenschap van erflater van € 145.298,87 opgenomen.
Bij beschikking van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank Limburg het verzet van belanghebbende (als één van de verzoekers) tegen de door de vereffenaars vastgestelde rekening en verantwoording en uitdelingslijst ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende geen rechtsmiddel aangewend. De hier van belang zijnde overwegingen luiden als volgt:
In het onderhavige verzet stellen verzoekers hun vorderingen op de nalatenschap van hun moeder aan de orde, waarbij de omvang van de nalatenschap van moeder (en vader) opnieuw in twijfel wordt getrokken. Deze vorderingen zijn echter afgewikkeld tijdens de vereffening van de nalatenschap van moeder. In de toenmalige verzetprocedure hebben verzoekers betoogd dat er vermogensbestanddelen tot de nalatenschap van moeder behoren, die niet in de rekening en verantwoording en uitdelingslijst zijn opgenomen. De kantonrechter heeft destijds overwogen dat verzoekers er niet in zijn geslaagd om duidelijk te maken welke vermogensbestanddelen volgens hen ten onrechte niet zijn opgenomen in de uitdelingslijst. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat hij geen wijs kan worden uit de door verzoekers overgelegde stukken. Het verzet is vervolgens om die redenen ongegrond verklaard. Verzoekers hebben tegen de beslissing van de kantonrechter geen rechtsmiddel aangewend. Er is sprake van een slotuitdelingslijst in de nalatenschap van moeder die niet opnieuw in het onderhavige verzet onderwerp van geschil kan zijn.
(…)
verklaart het verzet ongegrond.”
Bij beschikking van 5 september 2022 heeft de rechtbank Limburg het verzoek van de vereffenaars, strekkende tot toekenning van een aanvullend loon ter hoogte van € 2.782,75 exclusief btw en € 3.367,13 inclusief btw in het kader van de verzetprocedure (2.9), ingewilligd.
Op 2 oktober 2024 heeft belanghebbende een rapport boekenonderzoek van de afdeling controle omzetbelasting overgelegd. Dit betreft een boekenonderzoek bij V.O.F [naam7] ten aanzien van de aangiften omzetbelasting voor de jaren 1983 en 1984. [naam2] is één van de firmanten.
3 Het geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag, nadat deze in de uitspraak op bezwaar is verminderd, tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende meent dat de omvang van de nalatenschap en daarmee de belaste verkrijging van erflater kleiner is dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan. De Inspecteur is van mening dat de omvang van de nalatenschap tot een te laag bedrag in aanmerking is genomen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 232.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Belanghebbende stelt dat de belaste verkrijging van erflater, anders dan hij bij de Rechtbank heeft bepleit, € 775 bedraagt en voert daarvoor aan dat de omvang van de nalatenschap van erflater kleiner is dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan. Belanghebbende stelt in dat verband dat de door de vereffenaars bij de griffie van de rechtbank Limburg neergelegde rekening en verantwoording en uitdelingslijst, waarvan de Inspecteur - na vermindering bij uitspraak op bezwaar - is uitgegaan onjuist zijn omdat bepaalde schulden niet in aanmerking zijn genomen. Belanghebbende stelt namelijk dat tot erflaters nalatenschap een schuld aan belanghebbende en zijn broer [naam2] behoort vanwege het feit dat zij niet hun volledige erfdeel uit de nalatenschap van hun vader - die op 22 september 1995 is overleden - hebben verkregen. Deze overbedelingsschuld van moeder - die op 28 september 2010 is overleden - aan belanghebbende en zijn broer [naam2] is in de visie van belanghebbende op erflater overgegaan en dient de omvang van de nalatenschap, zoals vastgesteld door de vereffenaars, te verminderen.
De Inspecteur is van mening dat, gezien de uitkomsten van de in 2.9 genoemde verzetprocedure, de omvang van de nalatenschap van erflater is komen vast te staan en dat er geen aanleiding is om af te wijken van de bevindingen van de vereffenaars.
Het Hof is van oordeel dat met het onherroepelijk worden van de in 2.9 vermelde beschikking de omvang van de nalatenschap voor de toepassing van de Successiewet 1956 in principe vaststaat. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat de omvang van de nalatenschap van erflater met een schuld aan belanghebbende en zijn broer dient te worden verminderd, maar voert daarvoor onvoldoende aan.
De (blote) stellingen dat een privé-balans van erflater zou ontbreken, dat er geen aangifte erfbelasting is gedaan door de erfgenamen, dat er twee helften administratie door de vereffenaars zouden zijn gemaakt die niet zouden overeenstemmen met de administratie van erflater en het overleggen van het in 2.11 genoemde rapport boekenonderzoek, maken niet dat de omvang van de nalatenschap van erflater op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan door de vereffenaars berekend. Evenmin kunnen daartoe dienen de vele door belanghebbende overgelegde, niet met stukken onderbouwde – voor het Hof onnavolgbare - berekeningen van de omvang van de nalatenschap. Anders dan belanghebbende bepleit, is het oordeel in het in 2.3 genoemde arrest niet dat moeder een schuld had aan [naam2] , maar dat zij een vordering op hem verkreeg. Ook dit leidt er niet toe dat de omvang van de nalatenschap en daarmee de hoogte van de belaste verkrijging van erflater op een lager bedrag dient te worden vastgesteld. Al het overige dat belanghebbende heeft gesteld maakt dit oordeel niet anders.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.