Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7098, 23/2668 en 23/2669
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7098, 23/2668 en 23/2669
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 november 2024
- Datum publicatie
- 29 november 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23/2668 en 23/2669
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 18 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2668 en 23/2669
uitspraakdatum: 19 november 2024
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2023, nummer UTR 22/4512 respectievelijk 28 juli 2023, nummer UTR 23/268, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2021 vastgesteld op € 1.583.000 en voor het jaar 2022 op € 1.633.000. Tegelijk met deze beschikkingen heeft de heffingsambtenaar voor genoemde jaren aanslagen in de onroerendezaakbelasting aan belanghebbende opgelegd.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. R. van der Weide als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] (taxateur) namens de heffingsambtenaar.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de onroerende zaak, bestaande uit een woning en een perceel van 3.110 m2, in mei 2018 gekocht voor een bedrag van € 895.000. Na de eigendomsoverdracht heeft hij de woning volledig laten slopen en vervolgens een nieuwe woning op het perceel laten bouwen. De stichtingskosten van de (nieuwe) woning beliepen circa € 500.000 exclusief omzetbelasting. De bouw van de woning is in 2020 voltooid.
De (nieuwe) woning is vrijstaand, heeft een gebruikersoppervlakte van 197 m2 en beschikt over een carport en een garage.
De heffingsambtenaar heeft op basis van een modelmatige waardering de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2021 vastgesteld op € 1.583.000 en voor het jaar 2022 op € 1.633.000. Daarbij is op basis van de in die periode door de gemeente gehanteerde grondstaffel uitgegaan van een waarde van de grond van € 302.750.
Naar aanleiding van onder meer de bezwaren van belanghebbende tegen de onderhavige beschikkingen heeft de heffingsambtenaar de grondstaffel aangepast. In de door de heffingsambtenaar in beroep (en hoger beroep) overgelegde matrices is hij voor beide jaren uitgegaan van een grondwaarde van € 1.002.150 en van een woningwaarde van € 552.050 voor 2021 en van € 602.050 voor 2022. In de matrices zijn de verkoopcijfers en objectkenmerken van vier vergelijkingsobjecten vermeld.
Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep matrices overgelegd waarin verschillende vergelijkingsobjecten zijn opgenomen en verschillende rekenkundige exercities. Op basis daarvan komt belanghebbende tot WOZ-waarden van € 1.319.000 voor 2021 en € 1.360.000 voor 2022.
3 Geschil
In geschil is of de WOZ-waarden van de onroerende zaak voor 2021 en 2022 te hoog zijn vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.