Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7100, 23/50
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7100, 23/50
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 november 2024
- Datum publicatie
- 29 november 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23/50
- Relevante informatie
- Art. 6:7 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 8:38 Awb, Art. 8:54 Awb, Art. 8:55 Awb
Inhoudsindicatie
Uitspraak op verzet. Verzetschrift te laat ingediend.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/50
uitspraakdatum: 19 november 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 11 juli 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 19 oktober 2022, nummer UTR 21/4822, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Blaricum (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 11 juli 2023 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald. De uitspraak is op 13 juli 2023 aangetekend aan partijen verzonden (de begeleidende brief is abusievelijk 28 juni 2023 gedagtekend).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend, waarbij hij als correspondentieadres vermeldt ‘ [adres1] , [plaats1] ’ (hierna: [adres1] ). Het verzetschrift is gedagtekend 2 augustus 2023 en ter griffie van het Hof ontvangen op 9 april 2024. Op de enveloppe waarin het verzetschrift is verstuurd, is het poststempel
‘-8.IV.24 (…)’ geplaatst.
Belanghebbende is uitgenodigd voor de behandeling van het verzet op een zitting van 6 juni 2024. De uitnodiging is naar [adres1] gestuurd. Belanghebbende heeft in reactie op de uitnodiging bij brief gedagtekend 2 juni 2024, bij het Hof binnengekomen op 5 juni 2024, verzocht om uitstel van de zitting. In dit uitstelverzoek vermeldt hij voor het eerst het adres [adres2] , [woonplaats] . Er bestaat geen “ [adres2] ” in [woonplaats] . Het adres [adres3] heeft dezelfde postcode ( [woonplaats] ) als de postcode die belanghebbende in zijn brief van 2 juni 2024 heeft vermeld en het Hof is daarom ervan uitgegaan dat belanghebbende [adres3] , [woonplaats] (hierna: de [adres3] ) heeft bedoeld.
Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 9 oktober 2024 te Arnhem. De heffingsambtenaar is met kennisgeving niet verschenen, belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Blijkens het dossier is belanghebbende door de griffier van het Hof bij aangetekend verzonden brief van 1 augustus 2014 uitgenodigd voor de zitting op 9 oktober 2024 te Arnhem. De uitnodiging is gericht aan het door belanghebbende in zijn brief van 2 juni 2024 opgegeven (nieuwe) adres aan de [adres3] en is op 21 augustus 2021 retour ontvangen door het Hof. De retour gekomen enveloppe is voorzien van een sticker van PostNL met daarop vermeld ‘niet afgehaald’ als reden van retourzending. Blijkens een telefoonnotitie heeft de griffier van het Hof op 21 augustus 2024 met belanghebbende gebeld om het adres aan de [adres3] te verifiëren. De griffier heeft met belanghebbende besproken dat de uitnodiging nogmaals – ditmaal niet aangetekend – naar dat adres zou worden verzonden en heeft daarbij aan belanghebbende de datum, tijd en locatie van de zitting doorgegeven. Op 21 augustus 2024 is de uitnodiging niet aangetekend naar de [adres3] verzonden.
2 Gronden van het verzet
Belanghebbende heeft in het verzetschrift aangevoerd dat hij niet op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting van de Rechtbank en verder, dat de WOZ-waarde te hoog is beschikt.
3 Beoordeling van het verzet
Uitnodiging voor de zitting
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, dient de griffier bij terugontvangst van een aangetekend stuk – in dit geval de uitnodiging voor de zitting op 9 oktober 2024 – te verifiëren of de belanghebbende op de dag van de verzending of uiterlijk een week daarna in de basisregistratie personen (hierna: de BRP) stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres. Uit onderzoek van het Hof is komen vast te staan dat belanghebbende gedurende het hoger beroep onafgebroken ingeschreven heeft gestaan op het adres aan [adres1] . Dit is niet het adres waarnaar de uitnodiging op 21 augustus 2024 niet-aangetekend is verzonden. De uitnodiging is verzonden naar het in de stukken en telefonisch op 21 augustus 2024 – de dag van de verzending – door belanghebbende opgegeven adres aan de [adres3] . Het is door het Hof niet meer vast te stellen of de griffier bij terugkomst van de aangetekend verzonden uitnodiging de BRP heeft gecontroleerd, of dat hij direct is overgegaan tot telefonisch contact met belanghebbende over het adres. Ook in het geval de BRP destijds niet is gecontroleerd en daarmee de voorschriften van artikel 8:38 Awb niet zijn nageleefd, verbindt het Hof hieraan geen gevolgen. Het Hof motiveert dit als volgt. Artikel 8:38 van de Awb strekt ertoe dat een griffier alles in het werk stelt om ervoor te zorgen dat een stuk door een geadresseerde partij tijdig wordt ontvangen. In dit geval heeft belanghebbende schriftelijk in zijn brief van 2 juni 2024 en telefonisch op de dag van verzending van de uitnodiging voor de zitting, een correspondentieadres doorgegeven aan het Hof dat afwijkt van de vermelding in de BRP. Een telefonische controle van het toezendadres bij een partij zelf is naar het oordeel van het Hof tenminste even zorgvuldig als de wettelijk voorgeschreven controle van het adres in de BRP. Het in weerwil van het door belanghebbende opgegeven en telefonisch bevestigde correspondentieadres versturen van de uitnodiging naar een adres vermeld in de BRP, voldoet niet aan de strekking van artikel 8:38 Awb. Het Hof overweegt ten slotte, dat tijdens het telefoongesprek de plaats, datum en het tijdstip van de zitting aan hem zijn meegedeeld, zodat hij ook zonder de schriftelijke uitnodiging op de hoogte was van plaats, datum en tijdstip van de zitting.
Tijdigheid verzet
Op grond van artikel 8:55, tweede lid, juncto artikel 6:7, van de Awb, moet een verzetschrift worden ingediend binnen zes weken na de voorgeschreven bekendmaking van de uitspraak. Ingevolge artikel 6:9 Awb is het verzet tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van het Hof waartegen het verzet is gericht, is aangetekend aan belanghebbende verzonden op 13 juli 2023 en daarmee bekendgemaakt. De termijn voor indiening van een verzetschrift eindigde daarom op 24 augustus 2023. Het verzetschrift is ver daarbuiten, namelijk pas op 9 april 2024 bij het Hof binnengekomen. Gelet op het poststempel op de enveloppe van 8 april 2024 (‘-8.IV.24 (…)’) moet als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat het verzetschrift op die dag ter post is bezorgd. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het verzetschrift (veel) eerder, en uiterlijk op 24 augustus 2023, ter post heeft bezorgd. De omstandigheid dat het verzetschrift binnen de verzetstermijn is gedagtekend, acht het Hof in dit kader niet voldoende. Dit betekent dat het verzetschrift te laat is ingediend.
Belanghebbende heeft in de stukken niet aangevoerd waarom hij het verzetschrift te laat heeft ingediend. Hij is evenmin ter zitting verschenen om daarvoor een verklaring te geven. Het Hof concludeert dat belanghebbende niets heeft aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij met de te late indiening van het verzetschrift niet in verzuim is geweest.
Gelet hierop moet het verzet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het Hof stelt, ten overvloede, vast dat belanghebbende niet heeft aangevoerd waarom hij het griffierecht in hoger beroep niet heeft betaald. Gelet daarop is er geen grond voor het oordeel dat belanghebbende op dat punt niet in verzuim is geweest. Het verzet slaagt ook om die reden niet.