Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7346, 23/15

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7346, 23/15

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 november 2024
Datum publicatie
6 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:7346
Zaaknummer
23/15
Relevante informatie
Art. 2.3 Wet IB 2001, Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Terugbetaling uitkering niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 23/15

uitspraakdatum: 26 november 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2022, nummer LEE 21/2936, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.501. Aan belastingrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 200.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden belastingaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 oktober 2022 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Belanghebbende is op 13 juni 2023 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak te houden op 1 augustus 2023.

1.6

Per e-mailbericht van 16 juli 2023 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling in verband met een door haar voorgenomen vakantie. Dit verzoek is gehonoreerd.

1.7

Belanghebbende is vervolgens op 7 augustus 2023 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak te houden op 1 november 2023.

1.8

Bij brief van 27 oktober 2023, door de griffie van het Hof ontvangen op 30 oktober 2023, heeft belanghebbende opnieuw verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling. Zij schrijft daarin onder meer: “Vandaag kreeg ik een aangetekend brief van 26 oktober 2023 met daarin vermeld dat er uitnodiging mondelinge behandeling inzake hoger beroep.

De aanhangig zaak gaat online en dat lukt mij totaal niet dus heb ook niets ontvangen in een eerdere stadium, ook niet zoals in de bijlage staat van 7 augustus.

Het is mijn recht om aanwezig te zijn maar op zo korte termijn is gewoon onredelijk dus kan ook niet aanwezig zijn, heb ook nog juridische bijstand nodig en dat is op zo korte termijn helemaal niet te realiseren.

Ik verzoek u om uitstel van mijn zaak.”. Dit verzoek is gehonoreerd.

1.9

Belanghebbende is vervolgens op 31 januari 2024 per brief uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak te houden op 12 maart 2024, welke aangetekend – naar het adres [adres1] te [woonplaats] – verzonden uitnodiging door belanghebbende niet is afgehaald en retour is gezonden naar de griffie van het Hof. Deze uitnodiging is vervolgens door de griffier opnieuw – ditmaal niet aangetekend, maar per gewone post – verzonden naar hetzelfde adres. Ook deze brief is retour gekomen. Na onderzoek door de griffie is gebleken dat belanghebbende per 14 december 2023 een ander adres heeft, te weten: [adres2] te [woonplaats] . De griffie heeft belanghebbende daarop laten weten dat de mondelinge behandeling van 12 maart 2024 niet doorgaat.

1.10

De Inspecteur heeft bij brief van 1 maart 2024 een nader stuk ingestuurd, welke naar belanghebbende is doorgezonden.

1.11

Belanghebbende is vervolgens op 2 april 2024 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak te houden op 4 juni 2024.

1.12

De echtgenoot van belanghebbende heeft een dag vóór de zittingsdag, op 3 juni 2024, telefonisch contact opgenomen met de griffier om te verzoeken om nader uitstel van de mondelinge behandeling, hetgeen hij bevestigt in een e-mailbericht later die dag: “We hebben telefonisch contact gehad en de dokter zal om 16 uur terugbellen. Ik verwacht dat hij gaat bevestigen maar of hij dat direct doet weet ik natuurlijk niet, de dokter heeft wel meer dingen te doen. Namens mijn vrouw beroep zij zich op verdedigingsbeginstel en artikel 6 EVRM, ze kan zich onmogelijk vertegenwoordigen namens haarzelf omdat ziek is.”. Hij stuurde later die dag een doktersverklaring inhoudende dat belanghebbende niet in staat is de zitting bij te wonen. Het verzoek om uitstel van de zitting van 4 juni 2024 is toegekend.

1.13

Belanghebbende is vervolgens op 19 juli 2024 nogmaals uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak. Deze mondelinge behandeling is op 18 september 2024.

1.14

De echtgenoot van belanghebbende heeft twee dagen vóór de zittingsdag, op 16 september 2024, telefonisch contact opgenomen met de griffier met het verzoek om nader uitstel van de mondelinge behandeling. In dit telefoongesprek heeft de echtgenoot aangegeven te hebben gebeld met hun advocaat. Het verzoek om uitstel bevestigt de echtgenoot van belanghebbende in een e-mailbericht van 17 september 2024: “Gister heb ik telefonisch gesprek met u organisatie gehad en daarbij verteld dat mijn vrouw [belanghebbende] wegens maagzweren en darmontsteking niet in staat 18 september aanwezig te zijn terwijl ze het juist wel wil! Hierbij een doktersverklaring.”. Een doktersverklaring is bijgevoegd.

1.15

Bij e-mailbericht van 17 september 2024 heeft de griffier de echtgenoot als volgt bericht:

Geachte heer [naam1] ,

Gisteren, 16 september 2024, heeft u aan het eind van de middag per telefoon verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van het hoger beroep van uw echtgenote. De mondelinge behandeling staat gepland op woensdag 18 september 2024, aanvang 13:30. Vanochtend hebt u een verklaring van de huisarts gemaild.

Het Hof wijst uw verzoek niet toe. De redenen daarvan zijn onder andere de volgende.

Een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting wordt onder aanvoering van gewichtige redenen en tijdig ingediend. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel nopende omstandigheid is gebleken.

Uw verzoek is laat gedaan, namelijk aan het einde van de laatste dag voor de zitting. De redenen van uw verzoek om uitstel (belanghebbende zit in de ziektewet, haar ziektebeeld betreft maagzweren en een darmontsteking) wijzen er niet op dat de omstandigheden van ziekte zich pas gisteren voordeden en dat het verzoek daarom niet eerder gedaan had kunnen worden. De door u geschetste omstandigheden geven evenmin aanleiding te veronderstellen dat de medische situatie van uw echtgenote binnen een korte tijd zodanig verandert dat zij op korte termijn wel ter zitting kan verschijnen. Een zitting op korte termijn met de aanwezigheid van belanghebbende is niet te verwachten.

In dit geval zijn er zwaarder wegende belangen die aan het honoreren van uw verzoek in de weg staan, namelijk het procesbelang van het voorkomen van een onredelijke verdere vertraging van de procedure met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016, die al op 25 oktober 2019 is opgelegd. De zitting bij het Hof is al eerder om diverse redenen, waaronder de gezondheidssituatie van belanghebbende, uitgesteld. Ook bij de Rechtbank is de zitting op uw verzoek tweemaal uitgesteld. Daarnaast blijft door een uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak van uw echtgenote de toch al beperkte zittingsruimte van het Hof morgen onbenut. Het belang van een behoorlijke procesorde van afdoening van een zaak binnen een redelijke termijn en de beperkte zittingscapaciteit van het Hof wegen in dit geval zwaarder dan het belang van belanghebbende om ter zitting aanwezig te zijn. Bovendien stelt u dat u een advocaat in de arm heeft genomen. De advocaat kan belanghebbende ter zitting vertegenwoordigen, zodat ook om die reden een uitstel van de zitting niet nodig is.

Ten slotte maakt het Hof u erop attent op de mogelijkheid van een digitale zitting, die belanghebbende in staat stelt om thuis ter zitting aanwezig te zijn.

Met vriendelijke groet,

1.16

De echtgenoot van belanghebbende heeft diezelfde dag, 17 september 2024, per e-mailbericht gereageerd: “Hiermee gaat mijn vrouw niet akkoord, zij heeft recht om aanwezig te zijn. Wij hadden gehoopt dat ze morgen zou kunnen komen maar het is dit weekend verslechterd vandaar bezoek aan de dokter gisteren . Ik heb gister gezegd dat we jurist hebben gevraagd, vakbond! Als u zitting toch door laat gaan zullen wij genoodzaakt zijn om in cassatie te gaan. Wij krijgen dan gelijk omdat in eerste zitting ook al doktersverklaring terzijde is gelegd. Ik verzoek u namens mijn vrouw toch op uitstel!

1.17

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2024 te Leeuwarden. Daarbij is namens de Inspecteur verschenen en gehoord [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Namens belanghebbende is niemand verschenen.

1.18

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren [in] 1975 en is gehuwd met [naam1] .

2.2

Belanghebbende is volgens de Wet Basisregistratie Personen (hierna: BRP) per 28 september 2021 ingeschreven op het adres [adres1] te [woonplaats] . Belanghebbende stond van 8 juli 2002 tot 28 september 2021 volgens het BRP ingeschreven op het adres [adres3] te [woonplaats] .

2.3

Belanghebbende is, samen met haar partner, oprichter van de [naam4] (hierna: [naam4] ). De vereniging heeft als doel ‘als onafhankelijke partij in het algemeen belang van de inwoners van de Provincie Friesland politiek te bedrijven’. [naam4] heeft geen ANBI-status.

2.4

Met dagtekening 15 januari 2016 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.302.

2.5

Belanghebbende heeft, naar daartoe te zijn uitgenodigd door de Inspecteur en na uitstel te hebben gekregen, op 22 augustus 2017 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.307. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking € 12.812

Inkomen uit vroegere dienstbetrekking (UWV) € 2.489

Negatief resultaat uit overige werkzaamheden € 3.000 -/-

Persoonsgebonden aftrekpost (giften) € 5.994 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 6.307

2.6

Uit de door de Inspecteur ontvangen informatie van het Uitvoeringsinstituut voor werknemersverzekeringen (hierna: UWV) blijkt dat belanghebbende € 3.689 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking heeft ontvangen van het UWV. Op het aangegeven inkomen uit vroegere dienstbetrekking van het UWV is door belanghebbende een bedrag van € 1.200 aan negatief loon in mindering gebracht. Het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden ziet op een vrijwilligersvergoeding voor [naam4] .

2.7

Het bedrag aan giften is als volgt opgebouwd:

Culturele giften ( [naam5] / [naam6] ) € 240

Verhoging culturele giften € 60

Totale culturele giften € 300

Andere giften

[naam4] € 2.000

Vrijwilligersvergoeding [naam4] € 6.000

Totale andere giften € 8.000

De totale giften van € 8.300 bedragen, na aftrek van de drempel van € 593, € 7.707. De maximale aftrek bedraagt € 5.994 (10% van het gezamenlijk drempelinkomen en daarbij geteld de verhoging culturele giften van € 60).

2.8

De Inspecteur heeft met dagtekening 6 oktober 2017 een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, overeenkomstig de ingediende aangifte.

2.9

De Inspecteur heeft met dagtekening 4 december 2018 belanghebbende een verzoek om informatie toegestuurd om de ingediende aangifte IB/PVV 2016 te kunnen beoordelen met betrekking tot het aangegeven negatieve inkomen en de giften.

2.10

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 4 oktober 2019 geïnformeerd over zijn voornemen om af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2016.

2.11

De Inspecteur heeft met dagtekening 25 oktober 2019 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.501. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de aangifte: de giftenaftrek ter zake van de andere giften van € 8.000 is niet gehonoreerd, het aangegeven negatief loon van het UWV van € 1.200 is gecorrigeerd en het resultaat uit overige werkzaamheden van negatief € 3.000 is gecorrigeerd. Het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking € 12.812

Inkomen uit vroegere dienstbetrekking € 3.689

Negatief resultaat uit overige werkzaamheden € 0 -/-

Persoonsgebonden aftrekpost (giften) € 0 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 16.501

2.12

Bij brief, ingekomen op 26 november 2019 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016.

2.13

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 19 maart 2020 verzocht om de terugbetalingen aan het UWV en de aftrek van de giften aan [naam4] nader te onderbouwen.

2.14

Belanghebbende heeft naar aanleiding van het verzoek om informatie op 27 maart 2020 per e-mail de oprichtingsakte van [naam4] en de correspondentie tussen haar en het UWV toegestuurd aan de Inspecteur. Uit die correspondentie volgt dat belanghebbende op enig moment een bedrag van (afgerond) € 368 heeft voldaan aan het UWV.

2.15

De Inspecteur heeft in zijn brief van 9 september 2020 aan belanghebbende geschreven over zijn voornemen om het bezwaarschrift af te wijzen en heeft belanghebbende de mogelijkheid gegeven om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten.

2.16

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 september 2020 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

2.17

Met dagtekening 21 juli 2021 heeft de ontvanger van de Belastingdienst belanghebbende een brief gezonden waarin het uitstel van betaling voor de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 ten bedrage van € 2.256 werd ingetrokken, omdat er geen bezwaarschrift meer in behandeling is.

2.18

De Inspecteur heeft op 27 juli 2021 een brief van belanghebbende ontvangen waarin belanghebbende het volgende heeft geschreven:

Onderwerp: beroepsschrift aanslagnummer [nummer1]

Geachte directeur,

Tot mij grote verbazing kreeg ik afgelopen weekend een brief werd medegedeeld dat er binnen 14 dagen betaald moet worden betreffende aanslagnummer [nummer1] voor een bedrag van 2256 euro.

Ik heb nooit reactie ontvangen op mijn mail (zie bijlage) met bewijs voor terugbetaling teveel ww-gelden. Dut heeft uiteraard invloed op het bedrag voor te betalen bedrag voor belastingjaar 2016.

Tevens heb ik verzocht om uitstel van betaling en of in termijnen te laten betalen zie bijlage.

Ik was in de veronderstelling dat het was opgelost omdat ik niets schriftelijk heb ontvangen via de post hierover of via de mail.

Ik hoop dat u begrijpt dat er eerst nog eens wordt gekeken naar teveel terug betaalde ww gelden en deze gecorrigeerd wordt met de aanslag. Tevens zou ik graag daarna in termijn en het bedrag willen betalen.

2.19

De Inspecteur heeft de brief van belanghebbende op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als beroepschrift doorgezonden aan de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroepschrift op 14 september 2021 ontvangen.

2.20

De Rechtbank heeft met dagtekening 6 oktober 2021 een brief aan belanghebbende gestuurd waarin zij belanghebbende erover informeert dat de Rechtbank stukken van de Inspecteur heeft ontvangen en dat het de Rechtbank niet duidelijk is of belanghebbende een beroep wenst in te dienen. De Rechtbank verzoekt belanghebbende om binnen twee weken te reageren of zij een beroep wenst in te dienen.

2.21

Op 13 oktober 2021 heeft de Rechtbank een brief van belanghebbende ontvangen waarin zij bevestigt beroep in te willen stellen.

2.22

De Rechtbank heeft bij brief van 13 januari 2022 belanghebbende uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak op 16 maart 2022.

2.23

Twee dagen voor de zittingsdatum, op 14 maart 2022, verzoekt belanghebbende per e-mailbericht om uitstel van de mondelinge behandeling in verband met ziekte. Dit verzoek is door de Rechtbank gehonoreerd.

2.24

De Rechtbank heeft bij brief van 10 mei 2022 belanghebbende opnieuw uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak, deze keer op de zitting van 27 juli 2022.

2.25

Per e-mailbericht van 2 juli 2022 verzoekt belanghebbende opnieuw om uitstel van de mondelinge behandeling, met als motivering: “Dit valt in de vakantie periode dus ook voor mij.”. Ook dit verzoek is na een aanvankelijke afwijzing door de Rechtbank gehonoreerd.

2.26

De Rechtbank heeft bij brief van 13 juli 2022 belanghebbende opnieuw uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar zaak, ditmaal op 20 september 2022. Bij e-mailbericht van 18 september 2022 heeft belanghebbende opnieuw verzocht om uitstel van de zitting op 20 september 2022 vanwege ziekte. De Rechtbank heeft het verzoek om uitstel niet ingewilligd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is, blijkens het hogerberoepschrift, het antwoord op de volgende vragen:

( a) heeft de Rechtbank ten onrechte geen nader uitstel verleend voor de mondelinge behandeling;

( b) zijn ter zitting van de Rechtbank ten onrechte de gronden die belanghebbende naar voren heeft gebracht niet voorgelezen;

( c) heeft de Inspecteur ten onrechte informatie ingewonnen bij het UVW;

( d) heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat zij te veel uitbetaalde uitkeringen uit hoofde van de Werkloosheidswet in 2016 aan het UWV heeft terugbetaald;

( e) is het tijdsverloop sedert het opleggen van de aanslag reden om de aanslag te vernietigen

en

( f) is door de Inspecteur ten onrechte belastingrente in rekening gebracht.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing