Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7353, 23/2423
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7353, 23/2423
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 november 2024
- Datum publicatie
- 6 december 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23/2423
- Relevante informatie
- Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 24 Iw 1990
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Vaststellingsovereenkomst. Beroep op dwaling slaagt niet.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2423
uitspraakdatum: 26 november 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2023, nummer ARN 22/1440, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij verminderingsbeschikking van 29 december 2021 heeft de Inspecteur de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.974 (hierna: de verminderingsbeschikking 2017).
Bij verminderingsbeschikking van dezelfde datum heeft de Inspecteur de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.189 (hierna: de verminderingsbeschikking 2018).
De verminderingsbeschikking 2017 en de verminderingsbeschikking 2018 worden hierna tezamen aangeduid als de verminderingsbeschikkingen.
Belanghebbende is tegen de verminderingsbeschikkingen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft met dagtekening 15 april 2024 en 15 mei 2024 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2 Vaststaande feiten
Aanslagregeling IB/PVV 2017
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.577 (hierna: de aanslag IB/PVV 2017).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de loop van de bezwaarfase heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.418. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar gegrond verklaard en is de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een aanslag zoals die na die ambtshalve vermindering is komen te luiden. Voor een verdere vermindering heeft de Inspecteur geen aanleiding gezien.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank. Op 24 december 2021 heeft belanghebbende het beroep ingetrokken.
Aanslagregeling IB/PVV 2018
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.886 (hierna: de aanslag IB/PVV 2018). Bij beschikking is € 15 belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Vervolgens is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Hangende dat beroep heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2018 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.714. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. Ook hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank.
Bij uitspraak van 1 juni 2021, nummers AWB 20/3502 en AWB 20/3503, heeft de Rechtbank het beroep wegens het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de Rechtbank het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2018 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.716 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij dit Hof. Op 9 december 2021 heeft belanghebbende het hoger beroep ingetrokken.
Mediationtraject - VSO - verminderingsbeschikkingen
Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2018 hebben belanghebbende en de Inspecteur afgesproken met elkaar in overleg te treden om tussen hen nog bestaande geschillen op te lossen onder leiding van een mediator van de Belastingdienst (hierna: het mediationtraject).
In het kader van het mediationtraject hebben gesprekken plaatsgevonden op 2 en 16 november 2021. Tijdens het gesprek op 16 november 2021 is onder meer de persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten voor de jaren 2017 en 2018 aan de orde gekomen.
In aanvulling op het gesprek van 16 november 2021 heeft belanghebbende op 25 november 2021 aan de Inspecteur een e-mail gestuurd over zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Het mediationtraject heeft geresulteerd in een door belanghebbende en de Inspecteur ondertekende vaststellingsovereenkomst van 24 december 2021 (hierna: de VSO). De VSO heeft betrekking op de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW). Naast de aanslagen en verminderingsbeschikkingen IB/PVV en ZVW tot en met het jaar 2018, zijn ook de jaren 2019, 2020 en 2021 in de VSO betrokken. Daarnaast zijn partijen met ingang van 1 januari 2022 een aantal algemene afspraken overeengekomen.
De VSO luidt, voor zover hier van belang, als volgt (Partij A is belanghebbende, Partij B is de Inspecteur):
“4. Partijen verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Partijen zijn tijdens het mondelinge overleg op 16 november 2021 in het kader van een compromis het volgende overeengekomen:
(…)
Persoonsgebonden aftrek
Restant persoonsgebonden aftrek
Partij B heeft aan Partij A in de aanslag IB/PVV 2011 een aftrek verleent van € 392 in verband met giften. Deze persoonsgebonden aftrek kon niet in mindering worden gebracht op het inkomen dat Partij A over het belastingjaar 2011 heeft genoten. Partij B heeft echter verzuimd dit niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek conform artikel 6.2a Wet inkomstenbelasting 2001 bij een voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen. Het gevolg hiervan is dat dit zogenoemde restant persoonsgebonden aftrek in geen enkel navolgend belastingjaar conform artikel 6.1, eerste lid Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 6.2 Wet inkomstenbelasting 2001 in mindering is gebracht op het inkomen van Partij A. Partij B gaat deze onjuistheid herstellen door alsnog een bedrag van € 392 in mindering te brengen op het inkomen dat Partij A over het belastingjaar 2017 heeft genoten.
(…)
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
Partij B verleent aan Partij A over het belastingjaar 2017 een aftrek van in totaal € 440 in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten.
(…)
5 Gevolgen
Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde afspraken de volgende fiscaalrechtelijke gevolgen: (…)
Het verzamelinkomen over 2017 wordt door Partij B nader vastgesteld op € 13.974 en bestaat uit de volgende onderdelen:
Belastbaar loon uit vroegere dienstbetrekking € 15.044 bij
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden € 200 bij
Persoonsgebonden aftrek, specifieke zorgkosten € 440 af
Persoonsgebonden aftrek, giften € 438 af
Restant persoonsgebonden aftrek (uit 2011) € 392 af
Verzamelinkomen € 13.974
(…)
Het verzamelinkomen over 2018 wordt door Partij B nader vastgesteld op € 10.189 en bestaat uit de volgende onderdelen:
Belastbare winst uit onderneming € - 4.822 bij
Belastbaar loon uit vroegere dienstbetrekking € 15.215 bij
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden € 0 bij
Persoonsgebonden aftrek, specifieke zorgkosten € 204 af
Persoonsgebonden aftrek, giften € 0 af
Restant persoonsgebonden aftrek € 0 af
Verzamelinkomen € 10.189