Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:460, 22/1955 en 22/1956
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:460, 22/1955 en 22/1956
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 januari 2025
- Datum publicatie
- 7 februari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2022:6444, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/1955 en 22/1956
- Relevante informatie
- Art. 3.30 Wet IB 2001, Art. 3.54 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Melkveefosfaatrechten kwalificeren als bedrijfsmiddel, waardoor bij vervreemding daarvan een herinvesteringsreserve kan worden gevormd.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/1955 en BK-ARN 22/1956
uitspraakdatum: 28 januari 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 juli 2022, nummers AWB 21/1830 en AWB 21/1831, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.986 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.426.
Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 13.484. Bij beschikking is € 30 belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen deze aanslagen en beschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.426, het nog te verrekenen ondernemersverlies vastgesteld op € 279.669 en de aanslag ZVW en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Daarbij is beslist dat de Inspecteur aan belanghebbende de proceskosten (€ 1.028) en het betaalde griffierecht (€ 49) moet vergoeden.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft op 18 april 2023 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 11 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. H.J. van den Kerkhof, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede namens de Inspecteur [naam2] , [naam3] en [naam4] . De onderhavige zaken en de zaak BK-ARN 22/1957, betreffende de aan [naam5] (hierna: de partner) opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, zijn gezamenlijk en gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende drijft samen met de partner een agrarische onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de vof), waarvan de activiteiten in 2018 bestaan uit het houden van vleesvarkens in combinatie met het opfokken van jongvee en akkerbouw. Belanghebbende deelt voor 95% in de winsten van de vof, de partner voor 5%.
Het stelsel van fosfaatrechten
Bij brief van 2 juli 2015 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken een nieuw instrumentarium aangekondigd voor productiebegrenzende maatregelen in de melkveehouderij ten einde de fosfaatproductie te reguleren. Een van de genoemde varianten is de invoering van een stelsel van fosfaatrechten.
Bij wetsvoorstel van 7 september 2016 tot Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstukken II, 2015-2016, 34532, nr. 2) is gekozen voor een stelsel van verhandelbare fosfaatrechten met als beoogde datum van inwerkingtreding 1 januari 2017. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2015-2016, 34532, nr. 3, p. 47) is dat als volgt toegelicht:
“Nederland heeft in 2015 het mestproductieplafond overschreden. Ook voor het jaar 2016 wordt een overschrijding van het mestproductieplafond voorzien. Voortvarend ingrijpen is noodzakelijk om de derogatie te kunnen behouden en te voorkomen dat de overschrijding verder kan toenemen. Inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan dan ook geen uitstel lijden. Het streven is om het stelsel van fosfaatrechten met ingang van 1 januari 2017 in te voeren. Invoering van fosfaatrechten met ingang van 1 januari is noodzakelijk gegeven de samenhang met reeds bestaande administratieve verplichtingen die voor bedrijven gelden als gevolg van de Meststoffenwet. Deze administratieve verplichten hangen veelal direct samen met een kalenderjaar. Om inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2017 te kunnen realiseren is het noodzakelijk om gebruik te maken van de spoedprocedure die in artikel 12 van de Wet raadgevend referendum is beschreven.”
Uiteindelijk is het Wetvoorstel op 29 mei 2017 tot wet verheven (Stb. 2017, 229). Het fosfaatrechtenstelsel is per 1 januari 2018 in werking getreden (Stb. 2017, 522). Melkveefosfaatrechten zijn per die datum nodig om melkvee te mogen houden in Nederland. Voor het houden van vleesvee zijn in beginsel geen fosfaatrechten nodig.
Voor het tussenjaar 2017 voorzag de Regeling fosfaatreductieplan 2017 in maatregelen om de fosfaatproductie terug te brengen naar het niveau dat was toegestaan voor het behoud van derogatie (Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 februari 2017, nr. WJZ/17023701). De Regeling fosfaatreductieplan 2017 stimuleerde melkproducerende bedrijven om het aantal stuks rundvee terug te brengen. Die maatregelen zijn per 1 maart 2017 ingegaan.
Aan het bedrijf van belanghebbende en de partner zijn bij de inwerkingtreding van het fosfaatrechtenstelsel per 1 januari 2018 melkveefosfaatrechten voor in totaal 2.436 kilogram toegekend. Dit is gebaseerd op 126 stuks jongvee jonger dan één jaar en 56 stuks jongvee ouder dan één jaar, in totaal derhalve 182 stuks, die aanwezig waren op peildatum 2 juli 2015 en ten behoeve van de melkveehouderij werden gehouden.
In de jaren 2017 en 2018 is sprake geweest van een inkrimping van de melkveestapel van het bedrijf van belanghebbende en de partner ten opzichte van 2 juli 2015.
In 2018 is 10 procent van de beschikbare fosfaatrechten in het eigen bedrijf benut. In de loop van dat jaar heeft de vof alle fosfaatrechten verkocht.
Ontwikkelingen in de bedrijfsvoering
Medio 2016 bestond het voornemen om samen met een derde partij (een vee exporteur) als investeerder het bedrijf uit te bouwen naar een groot professioneel opfokbedrijf van jongvee voor de melkveehouderij. In dat kader zijn offertes uitgebracht voor de bouw en uitbreiding van een jongveestal. Ook is de daarvoor vereiste vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (een zogenoemde PAS-vergunning) aangevraagd.
Op 6 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een PAS-vergunning verleend voor het wijzigen van de veehouderij. In de PAS-vergunning is de beoogde situatie als volgt in tabelvorm weergegeven:
Diersoort |
(…) |
Aantal |
Vrouwelijk jongvee |
1.163 |
|
Vleesvarkens |
4.852 |
Tegen het verlenen van de PAS-vergunning hebben milieuorganisaties bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Bij uitspraak van 4 juni 2019 heeft de ABRvS het beroep gegrond verklaard en de PAS-vergunning vernietigd.
In de jaren 2017 en 2018 is sprake geweest van een inkrimping van de melkveestapel van het bedrijf ten opzichte van 2 juli 2015. Tot de stukken van het geding behoort een bedrijfsoverzicht van de Coöperatie Rundveeverbetering (CRV-overzicht). Volgens dit overzicht was het gemiddeld aantal dieren in het bedrijf van belanghebbende en de partner in 2018 als volgt:
Aantal dieren |
||||||
Diercategorie |
(…) |
(…) |
Gemiddeld |
Aantal in berekening |
||
Begin |
(…) |
Einde |
||||
101 |
Jongvee < 1 jaar |
1 |
(…) |
0 |
0 |
0.0 |
102 |
Jongvee > 1 jaar |
28 |
(…) |
2 |
14.2 |
14.2 |
115 |
Startkalf rosé of roodvl |
21 |
(…) |
0 |
7.7 |
7.7 |
120 |
Weide- en zoogkoe |
7 |
4 |
6.5 |
6.5 |
|
122 |
Roodvlees > 3 mnd |
139 |
130 |
113.4 |
113.4 |
|
411 |
Vleesvarkens |
3825.0 |
Voor bedrijfsmatig gehouden vee in de diercategorieën 101 (jongvee < 1 jaar) en 102 (jongvee > 1 jaar) zijn melkveefosfaatrechten nodig.
Uit de jaarrekening van de vof over het jaar 2018 komt naar voren dat in dat jaar voor € 128.024 is geïnvesteerd in productierechten. Volgens de toelichting op posten van de jaarrekening hebben die productierechten betrekking op aangekochte varkensrechten. Hierop is een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) van € 128.020 in mindering gebracht.
Aanslagregeling IB/PVV 2018
Bij brief van 21 november 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende (mede) namens de partner verzocht om vooroverleg in het kader van horizontaal toezicht over hoe in de aangifte IB/PVV 2018 om te gaan met de verkoop van de fosfaatrechten in de loop van 2018. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Belanghebbende [Hof: de vof] heeft gedurende 2018 een gedeelte jongvee gehouden ten behoeve van het melkvee en een gedeelte als opfok voor het vleesvee. In 2018 is per kg fosfaat 10% gebruikt. In de loop van 2018 is daarnaast besloten om geleidelijk een deel van het jongvee te ruimen. (…) Gedurende 2018 zijn daartoe alle fosfaatrechten verkocht, waarbij van iedere verkochte kg fosfaatrecht 10% is benut binnen de onderneming van belanghebbende.
Vanaf 2019 zal belanghebbende geen fosfaatrechten meer nodig hebben voor de opfok van het jongvee.
Bij de verkoop van de fosfaatrechten realiseert belanghebbende een boekwinst van € 426.797,-. Naar ons oordeel kwalificeren de fosfaatrechten, door het gedeeltelijke benutten van de fosfaatrechten in 2018, op basis van de specifieke omstandigheden in deze situatie, als een bedrijfsmiddel als bedoeld in de zin van artikel 3.30 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Van iedere kg fosfaatrecht is namelijk 10% gebruikt voor het drijven van de onderneming.
In verband met het voornemen tot herinvestering van de opbrengst is belanghebbende voornemens een herinvesteringsreserve (HIR) te vormen op grond van artikel 3.54 Wet IB 2001.
In 2018 hebben er reeds herinvesteringen plaatsgevonden voor een bedrag van € 150.410,-, waarbij de HIR op in mindering is gebracht. Ten behoeve van het restant van de HIR (€ 276.387) per 31 december 2018 is belanghebbende voornemens om, rekening houdend met de termijn genoemd in artikel 3.54 Wet IB 2001, inventaris aan te schaffen ten behoeve van de stalinrichting voor een bedrag van circa € 100.000,-. Het plan is daarnaast om de voerinstallatie te wijzigen voor een bedrag van circa € 100.000. Voor het overige bestaat het voornemen tot herinvesteren uit de aanschaf van een tractor, opraapwagen en overige benodigde machines en installaties in de komende drie jaren.
(…)
Dilemma / reden vooroverleg:
Belanghebbende wenst graag zekerheid vooraf over het vormen van de HIR voor de gerealiseerde boekwinst bij de verkoop van de fosfaatrechten.”
Bij brief van 17 januari 2020 heeft de Inspecteur hierop gereageerd en daarin het volgende standpunt ingenomen:
“Van belang is wat de intentie op 1 januari 2018 is geweest. Is er op dat moment de reële intentie om alle fosfaatrechten te gaan gebruiken, dan kunnen al deze rechten gezien worden als een bedrijfsmiddel. Indien dit niet of slechts gedeeltelijk het geval is dan is er geen of slechts gedeeltelijk sprake van een bedrijfsmiddel. De melkveestapel is sinds 2015 afgenomen en per 1 januari 2018 is er daarom nog maar 10% van de fosfaatrechten nodig geweest. Gelet hierop ben ik van mening dat enkel de benutte fosfaatrechten (10%) kunnen worden gezien als bedrijfsmiddel en dat de niet-benutte rechten (90%) voorraad zijn. Er kan alleen een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd worden voor de boekwinst welke behaald is met de verkoop van 10% van de fosfaatrechten.”
Belanghebbende heeft overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan.
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2018 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur beide aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft uit de overgelegde stukken en de verklaring van belanghebbende ter zitting afgeleid dat voldoende aannemelijk is dat belanghebbende op 1 januari 2018 nog steeds de intentie had een melkveehouderij te exploiteren en zelfs uit te breiden. Volgens de Rechtbank kunnen de melkveefosfaatrechten worden aangemerkt als bedrijfsmiddel en kan voor de verkoop van deze onbenutte rechten in 2018 een HIR worden gevormd. Aan de behandeling van belanghebbendes standpunten over toepassing van de zogenoemde ruilarresten is de Rechtbank om die reden niet toegekomen.
3 Geschil
In geschil is of de verkregen melkveefosfaatrechten kunnen worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel ter zake waarvan bij vervreemding een HIR kan worden gevormd (primair). Wanneer geen HIR kan worden gevormd, houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of de zogenoemde ruilarresten kunnen worden toegepast (subsidiair).
De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend, belanghebbende bevestigend.