Home

Gerechtshof Arnhem, 28-08-1975, AX3444, 560/1974

Gerechtshof Arnhem, 28-08-1975, AX3444, 560/1974

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 augustus 1975
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARN:1975:AX3444
Zaaknummer
560/1974
Relevante informatie
3.17 IB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.

Gezien het beroepschrift, ingediend namens X te Z, gericht tegen de uitspraak van de insp. op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in deinkomstenbelasting voor het jaar 1971;

Gezien ...;

Overwegende dat bij de uitspraak, waarvan beroep, is gehandhaafd de aanslag van belanghebbende in de inkomstenbelasting voor het jaar 1971, berekend naar een belastbaar inkomen van f a, met toepassing enz.;

Overwegende dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f b en overigens naar voormelde elementen, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:

dat belanghebbende zijn zelfstandig beroep van anesthesist tot eind mei 1971 heeft uitgeoefend in A;

dat de opbrengsten van zijn praktijk, die hij aldaar uitoefende in een ziekenhuis, terugliepen als gevolg van het vertrek onderscheidenlijk het overlijden van twee specialisten van genoemd ziekenhuis - van wie de opengevallen plaatsen niet bleken te kunnen worden vervuld -;

dat de praktijkopbrengsten in de jaren 1968 tot en met 1970 respectievelijk f c, f ... en f ... bedroegen;

dat belanghebbende tot de conclusie kwam, dat voortzetting van zijn praktijk in A zakelijk niet verantwoord was, gelet op de gewijzigde situatie in het ziekenhuis aldaar;

dat hij zich met ingang van 1 juni 1971associeerde met een anesthesist te B, die van belanghebbende voor de overname van een gedeelte van zijn praktijk een bedrag van f ... bedong;

dat belanghebbendes praktijk in A onverkoopbaar bleek;

dat belanghebbende met zijn gezin in juni 1971 verhuisde van A naar Z (een plaats in de omgeving van B);

dat de met deze verhuizing verband houdende kosten f 1.755,55hebben bedragen, te weten f 1.567,50 ter zake van de overbrenging van de privé-inboedel en f 188,05 ter zake van reis- en verblijfkosten;

Overwegende dat belanghebbende van oordeel is, dat genoemd bedrag van f1.755,55 is aan te merken als op zijn winst uit onderneming in mindering te brengen onkosten; dat de inspecteur zulks bestrijdt en dit het enige tussenpartijen bestaande geschilpunt uitmaakt;

Overwegende dat belanghebbendes standpunt als volgt - hier zakelijk weergegeven – is toegelicht: dat de praktijkwisseling noodzakelijk werd door het in enkele jaren ontstane nijpende tekort aan snijdende specialisten;

dat daardoor de basis voor zijn praktijkuitoefening in A te smal werd en ook te onzeker, omdat hij kwam af te hangen van het werk, dat slechts van twee operaties uitvoerende specialisten afkomstig was;

dat de zakelijke reden voor de verhuizingmede wordt onderstreept door het feit, dat belanghebbende zijn voor f ...gekochte bungalow in A moest verkopen voor een aanzienlijk lagere prijs; dat hier geen sprake is van verandering van levenspositie, zoals in de zaak, beslist bij het arrest HR 24 juni 1970, BNB 1970/159; dat de inspecteur ten onrechte het doel van de onderwerpelijke uitgaven voorop stelt; dat dan aftrek van verhuiskosten ook zou dienen te worden geweigerd bij een inspecteur of een rechter die wordt overgeplaatst; dat afgezien van dit laatste kan worden gesteld, dat de grens tussen zakelijke en persoonlijke uitgaven niet bij het doel of de aard en het object van de uitgave ligt, maar bij het motief waaromzij wordt gedaan; dat kan worden verwezen naar de bespreking van het vermelde arrest van 24 juni 1970 in WPNR nr. 5116 door prof. mr. J. van Soest, die zich op het standpunt stelt, dat kosten als de onderwerpelijke aftrekbaar zijn omdat hetgeen voor de dienstbetrekking geldt; aan ondernemers niet geweigerd mag worden, terwijl hij voorts aanneemt, dat de verhuiskosten aftrekbaar zijn, als de verhuizing plaats vindt wegens stichting van een onderneming, welke soortverwant is aan de tevoren gedreven onderneming, het zich hier voordoende geval;

Overwegende dat de inspecteur daartegenover heeft betoogd:

dat bij beoordeling van de vraag of van kosten van een onderneming dan wel van privé-kosten sprake is, als belangrijkste criterium geldt het doel waartoe de kosten zijn gemaakt; dat, hoezeer ook denkbaar is dat de onderhavige verhuizing uitsluitend haar oorzaak vond in de wijzigingen met betrekking tot de beroepsuitoefening, de doelstelling een privé aangelegenheid is, namelijk het verplaatsen van de inboedel naar elders; dat hij - inspecteur- zorgvuldig heeft afgebakend, welke kosten causaal en fiscaal zuiver als beroepskosten moeten worden aangemerkt en welke naar hun aard slechts privé-kosten kunnen zijn, ook al bestaat er verband met de beroepsuitoefening; dat hier zonder meer duidelijk is, dat de kosten niet rechtstreeks ten behoeve van de praktijkuitoefening gemaakt zijn doch ten behoeve van de persoon van belastingplichtige en zijn gezin; dat in casu evenmin enige aftrek kan plaatsvinden als wanneer er sprake was van een eerste vestiging, in welk gevalconstante jurisprudentie ook geen aftrek van verhuiskosten toelaat; dat hij verwijst naar de uitspraak van de Raad van Beroep te Groningen d.d. 18 okt.1956, doch ook naar de overwegingen van het Gerechtshof, opgenomen in het arrest HR 24 juni 1970, BNB 1970/159; dat hij, ook als sprake zou zijn geweest van een verhuizing van huurhuis naar huurhuis, geen verhuiskostenaftrekmogelijk acht;

Overwegend ten- aanzien van het geschil:

dat vaststaat, dat belanghebbende zijn door de gewijzigde situatie in het ziekenhuis van A teruglopende praktijk als anesthesist heeft gemeend te moeten opgeven om zich met de anesthesist in B te associëren en aldus zijn beroep van anesthesist verder, met betere zakelijke vooruitzichten dan in A, te kunnen uitoefenen;

dat niet is gesteld, en door het Hof dan ook niet wordt aangenomen, dat de verhuizing van A naar Z zou samenhangen met andere beweegredenen dan die van de in B aan te vangenpraktijkuitoefening;

dat de in geschil zijnde verhuiskosten onder deze omstandigheden behoren te worden aangemerkt als kosten van belanghebbendes onderneming, welke op de winst van die onderneming in mindering kunnen worden gebracht;

dat het bedrag van de verhuiskosten op zichzelf niet in geschil is, terwijl het Hof, gelet op het betrekkelijk lage bedrag waarom het hier gaat, geen reden heeft om af te wijken van het door partijen blijkbaarstil zwijgend ingenomen standpunt, dat deze kosten ineens ten laste van de winst van het jaar 1971 kunnen worden gebracht;

dat belanghebbendes grief dus gegrond is;

Vernietigt ...

Vermindert ...

(Bij brief van 30 september 1975, no. 27506 872, heeft de staatssecretaris aan de directeur medegedeeld dat hij heeft afgezien van het instellen van beroep incassatie tegen de onderhavige uitspraak, aangezien hij zich, uitgaande van 's Hofs feitelijke, niet in geschil zijnde vaststellingen met de uitspraak kon verenigen, onder toevoeging van het volgende: 'In dit verband verwijs ik nog naar het arrest HR 24 april 1957, BNB 1957/188. Tenslotte merk ik op dat op deze wijze een redelijke aansluiting wordt verkregen bij hetgeen krachtens de jurisprudentie geldt op het stuk van de aftrek van verhuiskosten in de sfeer van de dienstbetrekking. Vgl. het arrest HR 2 mei 1956, BNB 1956/199.')