Home

Gerechtshof Arnhem, 26-08-2003, AL1497, 02-00683

Gerechtshof Arnhem, 26-08-2003, AL1497, 02-00683

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 augustus 2003
Datum publicatie
23 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AL1497
Formele relaties
Zaaknummer
02-00683

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de franchise tot een juist bedrag in aanmerking is genomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/00683 (WAZ)

U I T S P R A A K

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen na te melden voorlopige aanslag premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).

1. Voorlopige aanslag en bezwaar

Met dagtekening 31 mei 2001 en nummer [01.W91] heeft de inspecteur over het jaar 1999 een voorlopige aanslag premie WAZ vastgesteld berekend naar een heffingsgrondslag van f. 55.000. Belanghebbende heeft tegen de voorlopige aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de voorlopige aanslag gehandhaafd.

2. Geding voor het hof

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de inspecteur in beroep gekomen bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Bij de mondelinge behandeling op 6 maart 2003 te Arnhem zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

Het hof heeft schriftelijke inlichtingen ingewonnen bij de inspecteur, hierop is van de zijde van belanghebbende schriftelijk gereageerd. Een afschrift van die reactie is aan de inspecteur gezonden. Vervolgens hebben partijen het hof toestemming gegeven de zaak zonder nadere mondelinge behandeling af te doen.

3. De vaststaande feiten

3.1. In het onderhavige jaar 1999 genoot belanghebbende inkomsten als directeur van [X B.V.]. In die B.V. had hij een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

3.2. Voorts was belanghebbende in het genot van een wachtgelduitkering van de gemeente Nijmegen.

3.3. Aan belanghebbende is in 1999 slechts f. 1.299 aan wachtgeld uitgekeerd omdat daarop een korting is toegepast in verband met de onder 3.1. bedoelde inkomsten. Had die korting niet plaatsgevonden dan zou het aan belanghebbende uitbetaalde wachtgeld meer dan f. 100.000 hebben belopen.

3.4. In antwoord op door de inspecteur gestelde vragen hebben [A], verbonden aan het ABP en [B], stafmedewerker bij het UWV/USZO onder meer geantwoord:

"Ook degene die feitelijk geen wachtgeld ontvangt omdat in een bepaald jaar de op de wachtgelduitkering te korten "nevenverdiensten" te hoog zijn, blijft wao-verzekerde omdat het recht op wachtgeld blijft bestaan"

en

"De WAO-aanspraak wordt berekend aan de hand van het dagloon en de mate van arbeidsongeschiktheid (AO-klasse).

De grondslag voor de berekening van het dagloon is het inkomen dat belanghebbende - ware hij niet arbeidsongeschikt - zou kunnen verdienen, indien hij werkzaam was in het beroep dat (…) hij gewoonlijk uitoefende. Als het wachtgeld 100% van dat inkomen zou bedragen, is het wachtgeld de grondslag voor de dagloonberekening (…).

Voor de dagloonberekening wordt alleen WAO-verzekerd inkomen meegenomen. In casu spelen derhalve de looninkomsten als DGA geen rol bij de berekening van het dagloon" (de laatste zes woorden zijn ook in het origineel vet gezet).

3.5. Het premie-inkomen van belanghebbende voor de heffing van de WAZ over het jaar 1999 beloopt het op grond van artikel 2 van de Regeling premieheffing WAZ (tekst voor 1999, hierna: de Regeling) in aanmerking te nemen maximum van f. 84.000.

3.6. Bij het vaststellen van de omstreden belastingaanslag heeft de inspecteur het maximum premie-inkomen en de basisfranchise (artikel 73, eerste lid, van de WAZ in verbinding met artikel 4 van de Regeling) van f. 29.000 in aanmerking genomen.

4. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de franchise tot een juist bedrag in aanmerking is genomen.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal dat van het verhandelde ter zitting is opgemaakt.

4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de voorlopige aanslag tot een berekend naar een heffingsgrondslag van f. 3.090 (f. 84.000 - f. 80.910) . De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De arbeid die belanghebbende verricht voor de B.V. wordt voor de toepassing van de Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (artikel 6, eerste lid, onderdeel d, WAO), en derhalve ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de WAZ (tekst voor 1999) niet aangemerkt als te zijn verricht in dienstbetrekking.

5.2. Belanghebbende is beroepsbeoefenaar in de zin van artikel 5, aanhef en onderdeel b, van de WAZ en als zodanig op grond van die wet verzekerd (artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WAZ). De inkomsten die belanghebbende geniet als directeur van de B.V. worden voor de heffing van de WAZ aangemerkt als inkomsten uit buiten dienstbetrekking verrichte arbeid.

5.3. Tussen partijen is - nadat de inlichtingen zijn ingewonnen - niet langer in geschil dat belanghebbende omdat hij wachtgeld ontvangt voor de toepassing van de WAO als werknemer wordt beschouwd en derhalve ook op grond van die wet verzekerd is.

5.4. Ingevolge artikel 73, eerste lid, van de WAZ wordt een hoger bedrag dan de basisfranchise in aanmerking genomen indien de inkomsten uit dienstbetrekking hoger zijn. Maximaal wordt (met betrekking tot 1999) f. 80.910 in aanmerking genomen, het loonbedrag waarnaar op grond van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet sociale verzekeringen ten hoogste premie wordt geheven.

5.5. Tot de inkomsten uit dienstbetrekking die bij het vaststellen van de franchise in aanmerking moeten worden genomen behoren wachtgelden zoals die van belanghebbende (artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Regeling).

5.6. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de WAZ (Tweede Kamer, 24 756, nr. 3 blz. 30) is met betrekking tot de verhoging van de franchise het volgende opgemerkt:

"Personen die zowel inkomen uit een dienstbetrekking als overig inkomen uit arbeid hebben, dan wel zowel inkomen uit een dienstbetrekking als winst uit onderneming, zijn uit hoofde van hun inkomen uit dienstbetrekking al verzekerd uit hoofde van de WAO. Het kabinet acht het ongewenst om die personen, voor wie het inkomen uit dienstbetrekking het hoofdinkomen vormt, te betrekken in de premieheffing voor de WAZ. Dit zou immers ten opzichte van de huidige situatie extra premie-lasten voor deze groep personen betreffen. Voor deze categorie geldt om die reden voor de premieheffing WAZ als franchise het inkomen uit dienstbetrekking, met een minimum van f 23 000,-. Op deze wijze zijn personen, die een combinatie van inkomen uit dienstbetrekking en overig inkomen uit arbeid dan wel winstinkomen genieten, geen WAZ-premie verschuldigd ingeval het inkomen uit dienstbetrekking hoger is dan het overig inkomen of winstinkomen. Voor zover het overig inkomen of winstinkomen hoger is dan het inkomen uit dienstbetrekking wordt slechts premie geheven over dat deel van het overig inkomen dan wel winstinkomen dat het inkomen uit dienstbetrekking te boven gaat. Ook hierbij geldt de maximumpremiegrens van f 78 000,-, voor beide inkomens tezamen.

Deze beperking van premieplicht voor de WAZ gaat gepaard met een anticumulatie van uitkeringsrechten."

5.7. Met de verhoging van de franchise wordt bereikt - in overeenstemming met het kennelijke doel van de wetgever - dat geen WAZ-premie wordt geheven voor zover voor een gelijk inkomen reeds WAO-verzekering bestaat.

5.8. Het hof maakt uit de onder 3.4. geciteerde antwoorden in samenhang met de artikelen 14, eerste lid, (omschrijving van het begrip dagloon) en 21, eerste lid, (dagloon is maatstaf voor de loondervingsuitkering) van de WAO, op dat belanghebbende op grond van zijn recht op wachtgeld WAO-verzekerd was en dat bij het bepalen van de WAO-uitkering bij arbeidsongeschiktheid het gehele wachtgeld waarop belanghebbende in beginsel recht heeft als uitgangspunt dient te worden genomen vóórdat daarop wordt gekort in verband met de aanwezigheid van neveninkomsten.

5.9. In het licht van de parlementaire behandeling van de WAZ en de daaruit blijkende bedoeling van de wetgever bestaat alsdan naar het oordeel van het hof geen aanleiding het op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Regeling in aanmerking te nemen wachtgeld te beperken tot het bedrag dat - na korting - feitelijk is uitbetaald.

5.10. Tot de bij het bepalen van de franchise in aanmerking te nemen inkomsten uit dienstbetrekking behoort derhalve het wachtgeld waarop belanghebbende recht heeft vóórdat daarop gekort wordt in verband met zijn inkomsten als directeur van de B.V.

Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de franchise het maximum van f. 80.910 beloopt.

6. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2,5 (aantal punten) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 1207,50.

7. Beslissing

Het gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de voorlopige aanslag tot een berekend naar een heffingsgrondslag van f. 3.090;

- gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1207,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 26 augustus 2003 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, mr. drs. Van Amsterdam en mr. Monsma raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier, en op die datum door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 augustus 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.