Home

Hoge Raad, 13-05-2005, AT5480, 40129

Hoge Raad, 13-05-2005, AT5480, 40129

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 mei 2005
Datum publicatie
13 mei 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT5480
Formele relaties
Zaaknummer
40129
Relevante informatie
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 73

Inhoudsindicatie

Art. 73, lid 1, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Art. 5, lid 1, Regeling premieheffing WAZ. De bij het bepalen van de franchise in aanmerking te nemen inkomsten uit dienstbetrekking.

Uitspraak

Nr. 40.129

13 mei 2005

wv

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 augustus 2003, nr. 02/00683, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde voorlopige aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een voorlopige aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 55.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de voorlopige aanslag verminderd tot een berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 3090. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens een aanvulling op het verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar inkomsten als directeur-grootaandeelhouder van A B.V. Daarnaast had belanghebbende recht op een wachtgelduitkering van de gemeente Q. Deze is evenwel niet volledig uitbetaald daar op de wachtgelduitkering werden gekort de inkomsten die belanghebbende genoot als directeur-grootaandeelhouder. Bij het berekenen van de heffingsgrondslag van de onder 1 vermelde aanslag is op de voet van artikel 73, lid 1, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de WAZ) in samenhang met artikel 4 van de Regeling premieheffing WAZ (hierna: de Regeling) de zogenoemde basisfranchise in aanmerking genomen. Voor het Hof was in geschil of een hogere franchise in aanmerking moet worden genomen.

3.2. De franchise, het van premieheffing vrijgestelde deel van het premie-inkomen, bestaat uit een bij de Regeling vastgesteld basisbedrag (de zogenoemde basisfranchise), dan wel uit het bedrag van de inkomsten uit dienstbetrekking in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) indien dat bedrag hoger is dan het basisbedrag (de zogenoemde bijzondere franchise). De inkomsten uit dienstbetrekking die in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van de franchise worden vermeld in artikel 5, lid 1, letters a tot en met f, van de Regeling.

3.3. In de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de WAZ wordt omtrent de bijzondere franchise het volgende vermeld:

"Personen die zowel inkomen uit een dienstbetrekking als overig inkomen uit arbeid hebben, dan wel zowel inkomen uit een dienstbetrekking als winst uit onderneming, zijn uit hoofde van hun inkomen uit dienstbetrekking al verzekerd uit hoofde van de WAO. Het kabinet acht het ongewenst om die personen, voor wie het inkomen uit dienstbetrekking het hoofdinkomen vormt, te betrekken in de premieheffing voor de WAZ. Dit zou immers een ten opzichte van de huidige situatie extra premielasten voor deze groep personen betreffen. Voor deze categorie geldt om die reden voor de premieheffing WAZ als franchise het inkomen uit dienstbetrekking, met een minimum van f 23 000,-. Op deze wijze zijn personen, die een combinatie van inkomen uit dienstbetrekking en overig inkomen uit arbeid dan wel winstinkomen genieten, geen WAZ-premie verschuldigd ingeval het inkomen uit dienstbetrekking hoger is dan het overig inkomen of winstinkomen. Voor zover het overig inkomen of winstinkomen hoger is dan het inkomen uit dienstbetrekking wordt slechts premie geheven over dat deel van het overig inkomen dan wel winstinkomen dat het inkomen uit dienstbetrekking te boven gaat. Ook hierbij geldt de maximumpremiegrens van f 78 000,-, voor beide inkomens tezamen. Deze beperking van premieplicht voor de WAZ gaat gepaard met een anticumulatie van uitkeringsrechten. Deze is beschreven in paragraaf 4.4.2."

(Kamerstukken II 1995-1996, 24758, nr. 3, p. 30)

Blijkens het overwogene onder 5.7 van zijn uitspraak heeft het Hof uit de evenvermelde passage afgeleid dat de wetgever met de franchise heeft beoogd dat geen WAZ-premie wordt geheven voor zover voor een gelijk inkomen reeds WAO-verzekering bestaat. Het Hof heeft daaraan de conclusie verbonden dat, nu belanghebbende op grond van zijn recht op wachtgeld WAO-verzekerd was voor een met dat recht corresponderend inkomen, er geen aanleiding bestaat om het op de voet van artikel 5, lid 1, aanhef en letter e, van de Regeling in aanmerking te nemen wachtgeld te beperken tot het feitelijk uitbetaalde wachtgeld. Het Hof heeft dan ook geoordeeld (5.10) dat tot de bij het bepalen van de franchise in aanmerking te nemen inkomsten uit dienstbetrekking behoort het wachtgeld waarop belanghebbende recht heeft vóórdat daarop gekort wordt in verband met zijn inkomsten als directeur van de B.V. Tegen dit oordeel richt zich het middel.

3.4. Het middel slaagt. Uit de voormelde passage uit de Memorie van toelichting blijkt dat de wetgever met de franchise heeft beoogd te voorkomen dat over hetzelfde inkomen zowel premie voor de WAO als premie voor de WAZ wordt geheven. Het gaat derhalve om een anticumulatie van premielasten. Het ligt dan in de rede dat tot de inkomsten uit dienstbetrekking die op de voet van artikel 5, lid 1, van de Regeling in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de franchise slechts behoren de inkomsten die zijn onderworpen aan premieheffing voor de WAO. Deze opvatting vindt bevestiging in de slotpassage van artikel 5, lid 1, van de Regeling.

In de artikelen 77 en 78 van de WAO is bepaald dat premie wordt geheven over het loon - waaronder ingevolge artikel 13, lid 4, van de WAO in samenhang met artikel 7, letter c, van de WAO ook wordt begrepen wachtgeld zoals dat van belanghebbende - dat is genoten door de werknemer. Hieruit volgt dat bij het bepalen van de franchise slechts het feitelijk aan belanghebbende uitbetaalde wachtgeld in aanmerking mag worden genomen. Nu dat bedrag niet hoger is dan de basisfranchise, dient ingevolge het bepaalde in artikel 73, lid 1, van de WAZ slechts de basisfranchise in aanmerking te worden genomen bij het bepalen van de heffingsgrondslag.

3.5. Uit het hiervoor onder 3.4 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2005.