Home

Gerechtshof Arnhem, 29-10-2003, AN7988, 02-02633

Gerechtshof Arnhem, 29-10-2003, AN7988, 02-02633

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 oktober 2003
Datum publicatie
12 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AN7988
Formele relaties
Zaaknummer
02-02633
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 23

Inhoudsindicatie

Nu [X] evenmin aansprakelijk is gesteld voor de gehele of gedeeltelijke betaling van de aan [Y] in rekening gebrachte kosten en de wettelijke bepalingen (in het bijzonder die van de Invorderingswet 1990) de ontvanger hiertoe ook geen mogelijkheid bieden, vindt het hof geen grond [X] in afwijking van de wet toch het recht van bezwaar toe te kennen. De enkele omstandigheid dat de ontvanger voor de aan [Y] in rekening gebrachte kosten verhaal kan zoeken op goederen die mede-eigendom zijn van [X] en door haar worden gebruikt, geeft daartoe onvoldoende aanleiding.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/02633 (vervolgingskosten)

U I T S P R A A K

op het beroep van [X te Z] inzake de beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van [X] tegen na te melden vervolgingskosten.

1. Geding voor het hof

[X] is tegen de beslissing d.d. 15 mei 2002, kenmerk [01], van de ontvanger op een door haar ingediend bezwaarschrift in beroep gekomen bij het hof. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

Bij de mondelinge behandeling op 24 oktober 2003 te Arnhem zijn verschenen en gehoord [A] als gemachtigde van [X] alsmede de ontvanger. De gemachtigde van [X] heeft een pleitnota overgelegd. De inhoud van de pleitnota moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

2.. De vaststaande feiten

2.1. [X] is in gemeenschap van goederen gehuwd met[Y].

2.2. Aan [Y] is met dagtekening 27 maart 2002 en nummer […H.77] een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Het bedrag van die belastingaanslag beloopt samen met een boete van 100% en heffingsrente € 214.863.

2.3. Op 28 maart 2002 heeft de ontvanger ter zake van de belastingaanslag een dwangbevel uitgevaardigd. Dat dwangbevel is aan [Y] betekend.

2.4. Aan [Y] werd als kosten van de betekening € 6.807 in rekening gebracht.

2.5. In het kader van de dwanginvordering van de belastingaanslag is op 4 en 5 april 2002 beslag gelegd op verschillende tot de huwelijksgemeenschap behorende roerende en onroerende zaken die bij [X] in gebruik waren.

2.6. Bij brief d.d. 7 mei 2002 is namens [X] een bezwaarschrift ingediend gericht tegen de in rekening gebrachte kosten van de betekening. In die brief wordt tevens verzocht om een vergoeding voor de indiening van het bezwaarschrift.

2.7. De ontvanger heeft de gemachtigde van [X] bij brief d.d. 15 mei 2002 onder meer medegedeeld:

"Het dwangbevel heeft […] betrekking op een aanslag inkomstenbelasting ten name van de [Y]. De vervolgingskosten zijn dan ook per beschikking aan de heer [Y] in rekening gebracht. Ik kan uw bezwaarschrift namens mevrouw [X] dan ook niet in behandeling nemen omdat zij niet ontvankelijk is".

2.8. [Y] heeft ook zelf geopponeerd tegen de hem in rekening gebrachte kosten. Dit heeft ertoe geleid dat de ontvanger op 12 juli 2002 de in rekening gebrachte kosten van vervolging heeft verminderd tot nihil.

3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of [X] ontvankelijk is in haar bezwaar en of zij aanspraak kan maken op een vergoeding voor de door haar in bezwaar en beroep gemaakte kosten.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken waaronder de eerder gemelde pleitnota van de gemachtigde van [X]. Ter zitting is daaraan door de ontvanger nog toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat tegen de beslaglegging op de tot de gemeenschap behorende zaken andere rechtsmiddelen hadden kunnen worden aangewend waartoe hij wijst op artikel 22 van de Invorderingswet 1990, en op de artikelen 456, 438, vijfde lid, 435, derde lid, en 538 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

3.3. [X] concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar, en tot een veroordeling van de ontvanger in de proceskosten tot een bedrag van € 966.

3.4. De ontvanger concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar, subsidiair en meer subsidiair tot afwijzing van het verzoek tot proceskostenvergoeding en meest subsidiair tot toekenning van een proceskostenvergoeding berekend naar een tarief van € 161 per punt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Partijen gaan er terecht van uit dat de onder 2.7. aangehaalde brief van de ontvanger is aan te merken als uitspraak op het namens [X] ingediende bezwaarschrift (vergelijk Hoge Raad 23 juni 1993, nr. 28.984, BNB 1993/345).

4.2. [X] is niet degene van wie de kosten van de betekening zijn gevorderd. Noch artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, noch enige andere wettelijke bepaling geeft haar het recht van bezwaar.

4.3. Nu [X] evenmin aansprakelijk is gesteld voor de gehele of gedeeltelijke betaling van de aan [Y] in rekening gebrachte kosten en de wettelijke bepalingen (in het bijzonder die van de Invorderingswet 1990) de ontvanger hiertoe ook geen mogelijkheid bieden, vindt het hof geen grond [X] in afwijking van de wet toch het recht van bezwaar toe te kennen. De enkele omstandigheid dat de ontvanger voor de aan [Y] in rekening gebrachte kosten verhaal kan zoeken op goederen die mede-eigendom zijn van [X] en door haar worden gebruikt, geeft daartoe onvoldoende aanleiding.

4.4. [X] is terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Het hof vindt dan ook geen termen aanwezig voor een veroordeling van de ontvanger in de kosten die [X] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om toekenning van en proceskostenveroordeling af.

Aldus gedaan te Arnhem op 29 oktober 2003 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, als voorzitter, mr. N.E. Haas, vice-president, en mr. Visser, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier.

(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 29 oktober 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.