Home

Gerechtshof Arnhem, 17-03-2004, AO7871, 03/01515

Gerechtshof Arnhem, 17-03-2004, AO7871, 03/01515

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 maart 2004
Datum publicatie
21 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO7871
Zaaknummer
03/01515
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.82, 3.82 IB

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende ontvangen schadeloosstelling geheel of ten dele tot haar belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

Uitspraak

Het geschilbetreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001.

Vaststaande feiten

2.2. Belanghebbende was in 1994, met tussenkomst van [A uitzendbureau], als uitzendkracht werkzaam bij de besloten vennootschap [B BV te Z].

2.3. Belanghebbende is op 2 juni 1994 tijdens haar werkzaamheden bij [B BV] een bedrijfsongeval overkomen, ten gevolge waarvan letsel is ontstaan aan haar rechtervoet.

2.4. Belanghebbende is na het bedrijfsongeval en in elk geval tot in 1999 gedurende afwisselende periodes in verschillende gradaties,variërend van minder dan 15-25% tot 80-100%, arbeidsongeschikt geweest. In de rapportages van GAK Nederland BV betreffende de herbeoordelingen inzake de bepaling van de mate van arbeids(on)-geschiktheid wordt gesproken over meer oorzaken van de arbeids(on)geschiktheid van belanghebbende.

2.5.Belanghebbende heeft in 1999 in een procedure voor het Kantongerecht [Q] zowelvan [B BV] als van [A uitzendbureau] vergoeding van schade gevorderd tengevolge van het haar in 1994 overkomen bedrijfsongeval. Deze procedure is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst van 23 oktober 2000 (hierna: de Overeenkomst), in welke Overeenkomst - onder meer - het volgende is opgenomen:

'a. tussen partijen is voor het Kantongerecht [Q] onderrolnummer 1999/10463cdjs een procedure aanhangig, waarin [X] zowel tegen [B BV]als tegen [A uitzendbureau] vergoeding vordert van schade ten gevolge van een aan haar in dienst van [A uitzendbureau] tijdens tewerkstelling als uitzendkracht bij [B BV] overkomen arbeidsongeval in juni 1994;

b. [A uitzendbureau] heeft [B BV] aangesproken tot vrijwaring tegen alle aanspraken van [X] jegens [A uitzendbureau];

(...)

1. [B BV] betaalt [X]:

a. een bedrag van f 35.000 (zegge: vijfendertigduizendgulden) bruto aan immateriële schadevergoeding, zijnde een vergoeding voor door [X] sedert 1994 ondervonden pijn en gederfde levensvreugd ten gevolge van het aan haar overkomen bedrijfsongeval;

b. een bedrag van f 40.000 (zegge:veertigduizend gulden) bruto als vergoeding voor alle materiële schade,waaronder begrepen inkomensverlies, welke door [X] is geleden en zal worden geleden ten gevolge van het aan haar overkomen bedrijfsongeval.

2. Uitbetaling van voornoemde bedragen zal door [B BV] plaatsvinden onder inhouding van de over deze bedragen verschuldigde heffingen en premies, zoals deze door Belastingdienst en Bedrijfsvereniging over beide betalingen zullenworden vastgesteld.

3.

(...)

4. Na ontvangst van de netto-equivalenten van voormelde bruto-bedragen op voormelde derdenrekening verleent [X] zowel [B BV] als [Auitzendbureau] algehele en finale kwijting terzake van alle bekende en onbekende gevolgen van het aan haar in juni 1994 in dienst van [Auitzendbureau] bij [B BV] overkomen bedrijfsongeval en ziet [X] af van alle verdere aanspraken jegens zowel [A uitzendbureau] als [B BV], uit welke hoofdeook.'

2.6. De inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen [R] die bevoegd is voor de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen ten aanzien van [B BV] heeft bij brief van 12 juli 2001 aan de advocaat van [B BV]medegedeeld dat van de uit te betalen vergoeding van f 75.000 een gedeelte vanf 5.000 kan worden aangemerkt als een onbelaste vergoeding wegens verlies aan arbeidskracht en dat over het restant van f 70.000 loonheffing moet wordeningehouden en afgedragen. Daaropvolgend heeft [B BV] de overeengekomenschadevergoeding van f 75.000, onder inhouding van een bedrag van f 31.500(42%), uitbetaald aan belanghebbende.

2.7. Belanghebbende heeft in haar aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001, benevens de door haar ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering van f 31.817 waarop een bedrag aan loonheffing is ingehouden van f 6.783, het gehele bruto bedrag van de ontvangen schadeloosstelling opgenomen. Haar aangifte vermeldde derhalve een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 106.817 eneen bedrag van f 38.283 aan te verrekenen voorheffingen. Andere bedragen zijn,voor zover van belang, niet in de aangifte vermeld. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het vastgestelde belastbare inkomen uit werk enwoning, conform het in 2.6 vermelde standpunt van zijn ambtgenoot, verminderd met f 5.000.

Geschil

Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende ontvangenschadeloosstelling geheel of ten dele tot haar belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

Overwegingen van het hof

4.1. Vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht die door een werkgever op grondvan diens aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer overkomen ongeval aan die werknemer worden betaald vinden, behoudens bijzondere omstandigheden, niet zozeer hun grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt (zie het reeds in 3.3 genoemde arrest van de Hoge Raad). Naar het oordeel van het Hof vallen onder deze regel ook vergoedingen die op die gronden betaald worden door een derde die niet als een inhoudingsplichtige voor de loonbelasting kan worden aangemerkt. Kennelijk, en terecht, hebben partijen deze regel bij het bepalen van hun standpunt, tot uitgangspunt genomen. De stelplicht en de bewijslast dat van bedoelde vergoedingen of van bijzondere omstandigheden sprake is dient, afhankelijk van de omstandigheden, in redelijkheid te worden verdeeld. Bij de verdeling van de bewijslast kan vanbelang zijn of (terecht) inhouding van loonbelasting heeft plaatsgevonden. Uit de stukken kan naar het oordeel van het Hof worden afgeleid dat belanghebbende in 1994 ten tijde van het haar overkomen bedrijfsongeval in dienstbetrekking stond tot [A uitzendbureau] en, op grond daarvan, werkzaamheden verrichte bij [B BV]. De vraag of [B BV] terecht als inhoudingsplichtige voor de uitbetaaldevergoedingen is opgetreden kan in dit geding onbeantwoord blijven.

4.2. Uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende tijdens het verrichtenvan haar werkzaamheden bij [B BV] over haar hiel is gereden door een vorkheftruck die op dat moment werd bestuurd door iemand die niet beschikte over de daarvoor noodzakelijke papieren. Het staat vast dat belanghebbende alsgevolg daarvan in elk geval tijdelijk arbeidsongeschikt is geweest en dat zij nadien langdurig ernstige klachten heeft gehad die al dan niet ten dele zijn terug te voeren op het ongeval. Belanghebbende is gedurende verschillendeperiodes in wisselende gradaties arbeidsongeschikt verklaard waaruit het Hof afleidt dat belanghebbende ten minste tijdelijk en in meer of mindere mate isgeconfronteerd met een verlies aan arbeidskracht en haar onvermogen om door middel van eigen arbeid een inkomen te verwerven.

4.3. Belanghebbendeheeft ter beëindiging van de lopende procedure de Overeenkomst met [B BV]gesloten. Zij verleent daarin [B BV] en [A uitzendbureau] algehele en finale kwijting terzake van alle bekende en onbekende gevolgen van het aan haar injuni 1994 in dienst van [A uitzendbureau] bij [B BV] overkomen bedrijfsongeval. Belanghebbende stelt dat de in de Overeenkomst opgenomen vergoeding voor immateriële schade, gelet op vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie waarinsmartengeld is toegekend, gezien de aard van het letsel en de andere relevanteomstandigheden, passend is. Het Hof acht dit aannemelijk. De vergoeding voor materiële schade ziet - in de bewoordingen van de Overeenkomst - op materiële schade waaronder inkomensverlies is begrepen. Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat partijen daarmee hebben bedoeld het verlies aan arbeidskrachten het verdienvermogen van belanghebbende. Het Hof acht zulks aannemelijk, temeer nu door partijen geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit hettegendeel moet worden afgeleid. Het Hof acht daarbij tevens van belang dat belanghebbende niet bij [B BV] in dienstbetrekking was en zij met [B BV] nieteen (permanente en directe) inkomensrelatie had.

4.4. Naar het oordeelvan het Hof is door belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat de gehele vergoeding die door [B BV] is betaald moet worden aangemerkt als een vergoeding voor immateriële schade in de zin van pijn en gederfde levensvreugde (f 35.000) en verlies aan arbeidskracht (f 40.000). Hetgeen de Inspecteur subsidiair heeft gesteld brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De Inspecteur heeft gesteld dat uit de onderzoeken naar voren komt dat de arbeidsongeschiktheid niet zozeer haar oorzaak vindt in het bedrijfsongeval maar in andere oorzaken en dat de conclusie dan ook moet zijn dat het bedrag aan immateriële schadevergoeding dat is opgenomen in de Overeenkomst, te hoog is vastgesteld. Voorts zou met betrekking tot het letsel in de medische verslaggeving zijn gesteld dat het niet blijvend zou zijn en er dus geen sprake is van aan het ongeluk gerelateerde blijvende pijn en gederfde levensvreugde waar veelal de bedragenin de verzekeringswereld op zijn gebaseerd. Het Hof is echter van oordeel dat dergelijke stellige, eenduidige, conclusies uit het medische dossier vanbelanghebbende niet kunnen worden getrokken. Het Hof acht zeer aannemelijk dat belanghebbende en [B BV], alle goede en kwade kansen in aanmerking nemende, in hun Overeenkomst hebben kunnen komen tot een vergoeding van f 35.000 voor immateriële schade. Dat zij in werkelijkheid iets anders hebben bedoeld dan zij in de Overeenkomst hebben opgenomen heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Zijn conclusie dat de vergoeding voor immateriële schade in redelijkheid op f 5.000 moet worden vastgesteld en dat het restant als vergoeding voor gederfd of te derven inkomen moet worden aangemerkt heeft de Inspecteur op geen enkele wijze cijfermatig of anderszins onderbouwd.

4.5. De Inspecteur heeft primair gesteld dat partijen uitdrukkelijk een bruto vergoeding hebben afgesproken en zich aanvankelijk ook hebben gedragen als ware de vergoeding belast. Reeds op die grond zou - aldus de Inspecteur -de vergoeding, als onderdeel van al hetgeen uit dienstbetrekking is genoten,belast zijn. Anders dan de Inspecteur kennelijk voorstaat brengt de afspraak dat de uitkeringen bruto zijn echter niet met zich mee dat de vergoeding ook tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende moet wordengerekend. De heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is immers niet afhankelijk van wat partijen daaromtrent overeenkomen maar van de juiste toepassing van de wet- en regelgeving op de vaststaande en aannemelijkgeoordeelde feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van het Hof moet hetopnemen van de term bruto in de Overeenkomst niet anders gezien worden dan een maximering van de kostenpost door [B BV], daarmee aangevend dat (eventuele) heffingen op de afgesproken bedragen in mindering worden gebracht en derhalve voor rekening van belanghebbende komen. Onjuist is de stelling van deInspecteur dat de Overeenkomst moet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het in 3.3 genoemde arrest. Zoals de Hoge Raad inzijn arrest van 21 februari 2001 nr. 35 796, BNB 2001/150 nader heeft verduidelijkt gaat het daarbij om omstandigheden zoals afspraken in de arbeidsovereenkomst en rechtspositionele regelingen waaraan de gelaedeerde een recht op vergoeding ontleent. Daaronder is niet te begrijpen een minnelijke overeenkomst als de onderhavige die, nadat het schadeveroorzakende ongeval zich heeft voorgedaan, wordt opgemaakt ter beëindiging van een lopende procedure.

4.6. Gelet op het vorenstaande behoeft het meer subsidiaire standpunt van de Inspecteur geen bespreking.

4.7. Het beroep van belanghebbende is gegrond. De uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot een aanslag die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 31.817, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.