Home

Gerechtshof Arnhem, 09-02-2006, AV2213, 05-00283

Gerechtshof Arnhem, 09-02-2006, AV2213, 05-00283

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
9 februari 2006
Datum publicatie
22 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AV2213
Formele relaties
Zaaknummer
05-00283
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 6, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting

Zolderkamer bij zuster vormt geen vaste inrichting van belanghebbendes administratie- en belastingadvieskantoor.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 05/00283

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (België) – hierna: belanghebbende – tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P betreffende na te melden naheffings-aanslag in de omzetbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 2100.

1.2. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. In zijn uitspraak van 6 maart 2003, nr. 99/30502 heeft dit hof het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 januari 2005, nr. 39.386, onder meer gepubliceerd in BNB 2005/126 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.5. Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie na verwijzing ingediend bij het Hof. Belanghebbende heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd op de door de Inspecteur ingediende conclusie na verwijzing.

1.6. De eerste mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing heeft plaatsgehad op 7 september 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede de Inspecteur. Op verzoek van belanghebbende en met instemming van de Inspecteur heeft het onderzoek ter zitting in het openbaar plaatsgehad.

1.7. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

1.9. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De griffier van het Hof heeft vervolgens -op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht - bij brief van 8 september 2005 de Kamer van Koophandel Q verzocht schriftelijke inlichtingen te verstrekken. Deze inlichtingen zijn op 12 september 2005 door het Hof ontvangen. Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.

1.10. De tweede – eveneens openbare – mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof op 25 januari 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.11. Van het verhandelde ter zitting is eveneens een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende woonde in het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft (1 oktober 1998 tot en met 31 december 1998; hierna: het tijdvak) in België.

2.2. In het tijdvak exploiteerde hij in de vorm van een eenmanszaak een administratie- en belastingadvieskantoor in het kader waarvan hij diensten verrichtte jegens afnemers in Nederland.

2.3. Belanghebbende huurt een ruimte in het pand a-straat 1 te R. Dit pand betreft de woning van zijn zuster. De door belanghebbende gehuurde ruimte betreft één van de drie zolderkamers. Deze zolderkamer heeft een oppervlakte van ongeveer 12 m2. De zolderkamer is ingericht met een bureau, kastruimte, een computer en een printer. Belanghebbende ontvangt geen, althans nauwelijks, cliënten op het adres a-straat 1.

2.4. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel West-Brabant is bedoelde onderneming van belanghebbende op 8 maart 2005 ingeschreven in het handelsregister met als adres a-straat 1 te R.

2.5. In zijn aangifte voor het tijdvak heeft belanghebbende op het bedrag aan af te dragen omzetbelasting een vermindering toegepast van ƒ 2100 op grond van de in artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen regeling voor kleine ondernemers. De naheffingsaanslag dient tot terugneming van die vermindering.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Na verwijzing is aan de orde de vraag of het administratie- en belastingadvieskantoor van belanghebbende in het tijdvak van naheffing in Nederland was gevestigd, dan wel in Nederland beschikte over een vaste inrichting. Meer in het bijzonder is tussen partijen na verwijzing in geschil of belanghebbende in het tijdvak van naheffing beschikte over een aan de a-straat 1 te R gehuurde kantoorruimte waarin zijn administratie- en belastingadvieskantoor was gevestigd dan wel over een vaste inrichting van waaruit hij die onderneming (mede) heeft gedreven. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota’s. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Naar het oordeel van het Hof zijn in dezen geen, althans onvoldoende, feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbendes in de vorm van een eenmanszaak gedreven administratie- en belastingadvieskantoor in het tijdvak in Nederland op het adres a-straat 1 te R was gevestigd, dan wel op dat adres beschikte over een vaste inrichting.

4.2. Belanghebbende heeft in dit verband geen helderheid kunnen verschaffen met betrekking tot de situatie in het tijdvak. Zijn verklaring met betrek-king tot de datum van inschrijving van zijn eenmanszaak in het handelsregister op het adres a-straat 1 te R strookt niet met de door de Kamer van Koophandel West Brabant verstrekte inlichtingen. Na te melden – ook door de Inspecteur genoemde – feiten en omstandigheden wijzen evenmin in de richting van de juistheid van belanghebbendes stelling dat hij in het tijdvak in Nederland in R op het adres a-straat 1 was gevestigd, dan wel aldaar beschikte over een vaste inrichting: (1) in zijn bezwaarschrift noch in het voor het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ingediende beroepschrift wordt gerept over een kantoorruimte aan de a-straat 1 te R; (2) het briefhoofd van deze geschriften vermeldt dit adres evenmin, en (3) belanghebbende ontvangt geen of nauwelijks cliënten op dat adres.

4.3. De omstandigheid dat de Belastingdienst aan belanghebbende aangiftebiljetten heeft uitgereikt bestemd voor binnenlandse belastingplichtigen doet aan de hiervóór in overweging 4.1 vermelde conclusie niet af.

4.4. Zulks heeft evenzeer te gelden voor hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd.

4.5. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 9 februari 2006 te Arnhem door de raadsheer mr. Den Ouden als voorzitter, en de vice-president mr. Lamens en de raadsheer mr. Ettema.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

De griffier, De voorzitter,

( W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 9 februari 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.