Gerechtshof Arnhem, 04-07-2006, AY6849, 04-01031
Gerechtshof Arnhem, 04-07-2006, AY6849, 04-01031
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 juli 2006
- Datum publicatie
- 23 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AY6849
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BK0273, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 04-01031
Inhoudsindicatie
Loonbelasting
Koppeling van feestdagenuitkeringen aan het ziekteverzuim doet aan toepassing van de geschenkenvrijstelling niet af.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/01031
U i t s p r a a k
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 92.526. Gelijktijdig hiermee is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 4.537. Voorts is belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 8.803.
1.2. De naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd door de Inspecteur.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 21 juni 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnotitie dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende, een BV, exploiteert – kort gezegd – een drukkerij en binderij van boeken. In het onderwerpelijke tijdvak (1 januari 1998 tot en met 31 december 2002) had zij ongeveer 200 werknemers in dienst.
2.2. Gedurende een reeks van jaren heeft belanghebbende aan haar personeel in de maand december een uitkering verstrekt, waarbij de zogenoemde geschenkenvrijstelling is toegepast.
2.3. Met ingang van 1998 heeft belanghebbende de vaststelling van de hoogte van de uitkering gekoppeld aan het ziekteverzuim van het personeel. Zulks is op 5 januari 1999 door de directie van belanghebbende en haar afdeling personeelszaken op schrift gesteld (hierna: de regeling) en aan de werknemers bekendgemaakt. De regeling behelst – voor zover in dezen van belang – het volgende.
“Aan : alle medewerk(st)ers
Van : direktie/personeelszaken
Betreft : ziekmeldingsprocedure
Datum : 5 januari 1999
Inleiding
Zoals inmiddels bekend zal zijn, willen wij binnen ons bedrijf het ziekteverzuim verlagen. Ziekteverzuim is duur voor zowel de werkgever als de werknemer. Indien u onverhoopt toch ziek wordt, is het van groot belang dat het kontakt tussen u en bedrijfs-/afdelingsleiding blijft behouden.
(.....)
Positieve en negatieve sancties als u niet ziek wordt in 1999
Het hoge ziekteverzuim kost ons veel geld. Als wij met z’n allen de doelstelling voor 1999 weten te behalen zal daar een bonus tegenover staan.
Maximaal mag de werkgever ƒ 300 netto per jaar aan de werknemer schenken.
Vanaf dit jaar is de hoogte van de gratificatie aan het eind van dit jaar afhankelijk van het ziekteverzuim tijdens het jaar.
Indien u in 1999 niet ziek bent, wordt in december als u nog in dienst bent bij onze organisatie een bedrag van ƒ 300,-- netto uitbetaald die als volgt opgebouwd is:
3 maanden niet ziek ƒ 75,- netto
6 maanden niet ziek ƒ 150,- netto
9 maanden niet ziek ƒ 225,- netto
12 maanden niet ziek ƒ 300,- netto
Deze uitkering wordt niet uitbetaald als men voor 31 december a.s. onze organisatie verlaat.
Naast deze financiële prikkel wordt het niet ziek zijn in 1999 beloond middels een extra vakantiedag in 2000. (...)
Deze regelingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1999.
(...)”.
2.4. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak het ziekteverzuim van haar personeel geadministreerd. Zij heeft telkens in december van de betreffende jaren een bedrag aan (een groot deel van) haar werknemers uitgekeerd. De omvang van het per werknemer uitgekeerde bedrag is door belanghebbende bepaald overeenkomstig voormelde regeling, derhalve afhankelijk van de mate van het ziekteverzuim van de betreffende werknemer in het betreffende jaar.
2.5. Ter zake van deze uitkeringen heeft belanghebbende geen loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden, omdat zij ervan is uitgegaan dat deze uitkeringen op de voet van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel r (tekst 1998 tot en met 2000) onderscheidenlijk onderdeel p (tekst 2001 en 2002), van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de geschenkenvrijstelling) niet tot het loon behoorden.
2.6. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens een bij belanghebbende in 2003 ingesteld boekenonderzoek, heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat bedoelde uitkeringen niet onder de geschenkenvrijstelling vallen maar – te belasten – loon vormen voor de werknemers, zodat belanghebbende ten onrechte geen loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft ingehouden en afgedragen. Mede in verband hiermee heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 92.526 opgelegd. De naheffing met betrekking tot de onderwerpelijke uitkeringen beloopt een bedrag van € 62.380. Het restant – € 30.146 – heeft betrekking op niet in geschil zijnde correcties ter zake van door belanghebbende geclaimde afdrachtverminderingen lage lonen en op door haar verstrekte reiskostenvergoedingen. De hoogte van het ter zake van de uitkeringen nageheven bedrag van € 62.380 is als zodanig tussen partijen niet in geschil.
2.7. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak, naast bedoelde uitkeringen, aan sommige werknemers kerstpakketten verstrekt alsmede bijgedragen in de verjaardagspot. Het betreft een totaalbedrag van € 14.384. Belanghebbende heeft hierover geen loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden en afgedragen.
2.8. In verband met de afschaffing van de geschenkenvrijstelling heeft belanghebbende met ingang van 2003 geen “feestdagenuitkeringen” meer gedaan aan haar werknemers.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of ter zake van de onderwerpelijke in december van de betreffende jaren aan de werknemers gedane uitkeringen de geschenkenvrijstelling van toepassing is, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Voorts is in geschil of te dezen terecht een verzuimboete is opgelegd. In tegenstelling tot belanghebbende, beantwoordt de Inspecteur die vraag bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert (nader) tot vernietiging van de bestreden uitspraken en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 39.734 en tot vermindering van de verzuimboete tot € 3.973.
3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen primair tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 39.734.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge de hiervóór in onderdeel 2.5 genoemde wettelijke bepalingen behoren – voor zover in dezen van belang - geschenken ter gelegenheid van algemeen erkende feestdagen en het Sint-Nicolaasfeest niet tot het loon, voor zover de waarde daarvan het bedrag van € 136 per jaar niet overtreft.
4.2. Voor het antwoord op de vraag of een uitkering ter gelegenheid van zo-even bedoelde feestdagen niet tot het loon behoort, is slechts van belang of die uitkering verplicht dan wel onverplicht plaatsvindt. De omstandigheid dat de werkgever bij het bepalen van de hoogte van de uitkering een individueel beoordelingssysteem hanteert, ontneemt aan een uitkering niet het onverplichte karakter (vgl. onder meer HR 4 september 1991, nr. 229, BNB 1991/313).
4.3. Te dezen is niet aannemelijk geworden dat de in de onderhavige jaren – telkens in december – verstrekte uitkeringen voortvloeien uit een tussen belanghebbende als werkgeefster en vertegenwoordigers van haar werknemers bereikt onderhandelingsresultaat met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden. De invoering en wijziging van de hiervóór in onderdeel 2.3 vermelde regeling is, anders dan de Inspecteur veronderstelt, niet aan de orde geweest in de ondernemingsraad van belanghebbende, aangezien die ondernemingsraad in het onderhavige tijdvak – naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld – niet bestond.
4.4. Geconcludeerd moet derhalve worden dat belanghebbende éénzijdig heeft besloten om in de maand december uitkeringen te verstrekken aan haar werknemers en hieraan gedurende een reeks van jaren uitvoering heeft gegeven. Aangenomen mag worden dat deze bestendige gedragslijn bepaalde verwachtingen heeft gewekt bij het personeel van belanghebbende, maar zulks is niet voldoende voor de conclusie dat belanghebbende verplicht was de uitkeringen te verstrekken.
4.5. De invoering van de regeling maakt zulks naar het oordeel van het Hof niet anders. In dit verband acht het Hof – ondanks de tekst van sommige in de regeling opgenomen bewoordingen – aannemelijk dat belanghebbende, zoals de gemachtigde stelt, met de invoering van de regeling de bereidheid tot het jaarlijks schenken wilde koppelen aan het ziekteverzuim van haar werknemers. Belanghebbende is bij het bepalen van de omvang ervan met andere woorden overgegaan tot een individueel beoordelingssysteem. Zoals hiervóór is overwogen, ontneemt zo’n systeem aan een uitkering niet het onverplichte karakter ervan.
4.6. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende aannemelijk dat met de betalingen aan de werknemers in de maand december uitvoering is gegeven aan haar intentie de uitkeringen te doen “ter gelegenheid van de feestdagen”. Dat de uitkering is verstrekt “ter gelegenheid van het ontbreken van ziekteverzuim in een bepaald kwartaal”, zoals de Inspecteur stelt, acht het Hof derhalve niet aannemelijk.
4.7. Geconcludeerd moet derhalve worden dat op de onderwerpelijke door belanghebbende verstrekte uitkeringen de geschenkenvrijstelling van toepassing is, zodat de Inspecteur ten onrechte het hiermee samenhangende bedrag van € 62.380 in de heffing heeft betrokken.
4.8. De Inspecteur heeft zich subsidiair beroepen op interne compensatie. Indien de uitkeringen niet tot het loon behoren op grond van de geschenkenvrijstelling, is belanghebbende volgens de Inspecteur ter zake van de kerstpakketten en de cadeaupot loonbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd geworden, omdat alsdan de grens van de geschenkenvrijstelling van € 136 per jaar wordt overschreden. De terzake verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen beloopt volgens de Inspecteur een bedrag van (na brutering) € 9.588. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard hiermee akkoord te gaan.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene, dient de bestreden naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 39.734.
4.10. De verzuimboete dient dienovereenkomstig – in ieder geval – te worden verminderd tot een bedrag van € 3.973. Met deze verzuimboete heeft belanghebbende zich ter zitting verenigd.
4.11. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten - overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht - vast op (1 + 0,5 +1 x € 322 x 1 =) € 805 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu belanghebbende niet reeds in de bezwaarfase daarom heeft verzocht, kan het verzoek tot vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten niet worden ingewilligd.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 39.734;
- vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 3.973
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805,
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden, en
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273.
Aldus gedaan op 4 juli 2006 te Arnhem door de raadsheer mr. Den Ouden als voorzitter, en de raadsheren mr. Kooijmans en prof. mr.dr. Monsma.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 juli 2006.
Gegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.