Home

Gerechtshof Arnhem, 17-10-2006, AZ2706, 04-00592

Gerechtshof Arnhem, 17-10-2006, AZ2706, 04-00592

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 oktober 2006
Datum publicatie
21 november 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ2706
Formele relaties
Zaaknummer
04-00592

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Nu het weiland niet is aangewend in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf in eigenlijke zin, valt de met de verkoop van het weiland behaalde winst niet onder de landbouwvrijstelling.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/00592

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X B.V.

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : beschikking tot vaststelling van verlies vennootschapsbelasting 2000

nummer : 00

mondelinge behandeling : op 3 oktober 2006 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende (voorheen genaamd BV A, hierna te noemen: de BV-oud) vormt sinds 1 maart 1996 een fiscale eenheid met een nieuw opgerichte dochter eveneens genaamd BV A.

2. Binnen de fiscale eenheid exploiteert genoemde dochter een bloemenkwekerij, gelegen aan de a-straat 1 te Q, gemeente V, kadastraal bekend gemeente V, sectie M nummers M 480, M 450 en M 629.

3. De BV-oud verkreeg in 1986 een aan de a-straat 2 te Q gelegen perceel ter grootte van 1.89.60 ha in eigendom, waarop in het kader van de in deze BV verrichtte activiteiten in 1988 is begonnen met de bouw van kassen. De BV-oud heeft vervolgens op 19 december 1990 een perceel weiland aan de b-straat te Q, gemeente V, kadastraal bekend gemeente V, sectie M nummers 303, 304 en 305, met een gezamenlijke oppervlakte van 06.76.20 ha, in eigendom verkregen. De koopprijs bedroeg f 202.860.

4. Ten tijde van laatstgenoemde eigendomsverkrijging was het aan de a-straat 1 gelegen perceel waarop de bloemenkwekerij sinds 1984 werd geëxploiteerd circa 2,8 ha groot.

5. Op 1 januari 1994 is de onder 2 genoemde bloemenkwekerij ingebracht in de BV-oud. Deze BV heeft in september 1995 twee aan de kwekerij grenzende percelen (sectie M, nummers 274 en 281) met een totale oppervlakte van 6.18.00 ha. aangekocht. Vervolgens heeft belanghebbende op 28 juni 1996 een eveneens aan de kwekerij grenzend perceel (sectie M, nummer 702) met een oppervlakte van 1.07.75 ha aangekocht.

6. In 1998 heeft belanghebbende er voor gekozen om de bloemenkwekerij op het perceel aan de a-straat 2, dat inmiddels vrijwel even groot was als het perceel aan de b-straat, te gaan uitbreiden. Ultimo 2000 was de uitbreiding gerealiseerd.

7. Vanaf 1991 tot en met 1 januari 1997 heeft belanghebbende B, een veehouder, in de gelegenheid gesteld op het perceel aan de b-straat gras te telen dat deze voor eigen gebruik mocht behouden. B betaalde belanghebbende daarvoor een vaste jaarlijkse vergoeding van f 6.700. Vanaf 1 januari 1997 heeft belanghebbende het perceel grasland op de voet van artikel 70 f, lid 5, van de Pachtwet verpacht aan B tegen eveneens een vergoeding van f 6.700 per jaar. De pacht is, na twee maal te zijn verlengd, op 26 januari 2000 beëindigd. Gedurende deze periode kon de pacht op eerste afroep van belanghebbende worden herroepen. Gedurende de gehele periode dat B de grond bewerkte voor de grasteelt, verrichtte hij alle werkzaamheden ter zake daarvan, zoals inzaaien, bemesten, onkruidbestrijding, besproeien en maaien, zelf. Hij gebruikte daarvoor zijn eigen werktuigen.

8. Op 16 juni 2000 is het stuk grond aan de b-straat voor f 1.808.000

(exclusief kosten ten bedrage van f 12.500) verkocht aan een tuinder. Aldus behaalde belanghebbende een vervreemdingswinst van f 1.795.500 -/- f 202.860 = f 1.592.640.

9. Ter zake van de hiervoor bedoelde vervreemdingswinst heeft belanghebbende de landbouwvrijstelling geclaimd en derhalve het bedrag van f 1.592.640 niet tot de winst gerekend. Het bedrag aan nog te verrekenen verliezen heeft belanghebbende vervolgens op f 2.629.862 berekend.

10. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de landbouwvrijstelling ten aanzien van de onderhavige vervreemdingswinst toepassing mist. Hij heeft dan ook het bedrag van f 1.592.640 tot de belaste winst gerekend en het aangegeven verlies voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2000 met dat bedrag verminderd. In de desbetreffende beschikking tot vaststelling van het verlies heeft de Inspecteur het verlies vervolgens vastgesteld op f 2.629.862 -/- f 1.592.640 = f 1.037.222.

11. In geschil is of de onderhavige vervreemdingswinst geheel of ten dele onder de landbouwvrijstelling valt, hetgeen belanghebbende verdedigt en de Inspecteur bestrijdt.

12. De landbouwvrijstelling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) geldt voor waardeverandering van gronden behoudens voorzover deze in de uitoefening van het landbouwbedrijf is ontstaan of verband houdt met de omstandigheid dat de gronden voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zullen worden aangewend. Ingevolge het derde lid van genoemd artikel, voor zover hier van belang, wordt onder landbouwbedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten van akkerbouw, weidebouw, tuinbouw of veehouderij.

13. B heeft op het in 1990 door belanghebbende aangeschafte, aan de b-straat gelegen, stuk grond vanaf 1991 tot in het jaar van de verkoop van de grond, gras geteeld voor eigen gebruik tegen een aan belanghebbende te betalen vaste jaarlijkse vergoeding van f 6.700. Vanaf 1997 sloot belanghebbende met B ter zake daarvan jaarlijks een pachtovereenkomst.

14. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de grond aan de b-straat dienstbaar was aan het landbouwbedrijf, nu – zo stelt zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – de grond is aangekocht met het oog op een toekomstige uitbreiding van de kwekerij en met B de mondelinge afspraak was gemaakt dat deze de grond direct zou afstaan aan belanghebbende indien deze de grond nodig had ten behoeve van uitbreidingsplannen.

15. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de grond heeft aangekocht met de bedoeling om de kwekerij in de toekomst uit te breiden. Evenmin heeft zij gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de onderhavige grond vanaf de aankoop door haar is benut voor het bedrijfsklaar maken daarvan. Integendeel, ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde bevestigd dat belanghebbende in de periode dat zij de grond in eigendom had geen concrete handelingen heeft verricht die erop waren gericht om de bloemenkwekerij naar de locatie aan de b-straat te verplaatsen of uit te breiden.

16. Daarnaast stelt belanghebbende dat de grond als landbouwgrond in gebruik was binnen haar onderneming, nu zij daarop voor haar rekening en risico gras teelde.

17. Uit hetgeen belanghebbende met betrekking tot de onderhavige exploitatie van de grond heeft aangevoerd leidt het Hof af dat in de periode vanaf 1991 tot 1997 sprake is geweest van een met pacht dan wel verhuur gelijk te stellen situatie, hetgeen met zich brengt dat de feitelijke exploitatie van de onderhavige 06.76.20 ha. grond niet voor rekening en risico van belanghebbende maar voor die van B heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat de omringende sloten voor rekening van belanghebbende werden uitgehaald maakt dat niet anders. Voor de periode vanaf 1 januari 1997 stond reeds vast dat sprake was van pacht.

18. Voor de periode gelegen tussen het moment dat de pacht is geëindigd, 26 januari 2000, en het moment waarop de grond aan de b-straat is verkocht, 16 juni 2000, heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit volgt dat in die periode de grond voor haar rekening en risico binnen haar onderneming is gebruikt. Zo is niet bekend of in die periode op de onderhavige grond gras is geteeld en verkocht.

19. Onder de gegeven omstandigheden moet worden geoordeeld dat de grond in de periode dat belanghebbende daarvan eigenaar was niet is aangewend binnen het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf in eigenlijke zin als bedoeld in artikel 8, lid 3, van de Wet. De landbouwvrijstelling ten aanzien van de onderhavige vervreemdingswinst mist dan ook toepassing.

20. Belanghebbende heeft zich beroepen op toepassing van de vervangingsreserve, indien de landbouwvrijstelling toepassing mist. Na ter zitting het voorlopig oordeel van het Hof daarover vernomen te hebben, laat zij deze stelling varen.

21. Belanghebbendes beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 17 oktober 2006 door dr.mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr.drs. R.F.C. Spek, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Namens de voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.