Home

Gerechtshof Arnhem, 07-11-2007, BB8115, 07-00267

Gerechtshof Arnhem, 07-11-2007, BB8115, 07-00267

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 november 2007
Datum publicatie
19 november 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BB8115
Formele relaties
Zaaknummer
07-00267

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing.

Diftarsysteem in Apeldoorn leidt tot onredelijke en willekeurige heffing.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00267

Eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn (hierna: de ambte-naar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank) van 18 april 2007, in af-schrift verzonden op 19 april 2007, nummer 05/1803 AFSTHF, in het geding tussen X te Z (hierna: belanghebbende)

en

de ambtenaar

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de afvalstoffenheffing van de ge-meente Apeldoorn opgelegd die is berekend op een vast bedrag van € 113,49 vermeerderd met ‘maatwerk’ (8 053 liter) van € 147,93, totaal € 261,42. Tevens is hem voor het jaar 2005 een voorlo-pige aanslag opgelegd die is berekend op een vast bedrag van € 126 vermeerderd met ‘maatwerk’ (8 053 liter geschat) van € 170,08, totaal € 296,08. Beide belastingaanslagen zijn gedagtekend 28 februari 2005.

1.2. Bij ambtshalve verleende vermindering van 17 augustus 2005 is de aanslag in de afvalstof-fenheffing voor het jaar 2004 verminderd met € 73,86. Vervolgens is bij in één geschrift vervatte uitspraken van de ambtenaar van 29 september 2005 het bezwaar van belanghebbende tegen die aanslag en tegen de voorlopige aanslag voor het jaar 2005 ongegrond verklaard.

1.3. Op het beroep tegen de uitspraken van de ambtenaar heeft de Rechtbank die uitspraken en de belastingaanslagen vernietigd en vervolgens de aanslag voor het jaar 2004 verminderd tot € 126,71 en de voorlopige aanslag voor 2005 tot € 141,27.

1.4. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de ambtenaar op 31 mei 2007 hoger beroep inge-steld.

1.5. Bij brief van de griffier van 11 juni 2007 heeft het Hof partijen medegedeeld dat het hoger beroep op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht versneld zal worden behan-deld.

1.6. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. Bij het onderzoek ter zitting op 26 september 2007 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn vader, alsmede de ambtenaar.

1.8. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is gebruiker van het perceel a-straat 1 te Apeldoorn (hierna: het perceel), waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Hij voert daar een eenpersoonshuis-houden.

2.2. De gemeente draagt er zorg voor dat ten minste eenmaal per week die afvalstoffen bij belanghebbendes perceel worden ingezameld.

2.3. Met ingang van het jaar 2004 is de gemeente Apeldoorn overgegaan op een tariefsysteem waarbij de afvalstoffenheffing bestaat uit een zogenoemd vast belastingtarief en een gedifferenti-eerd tarief, welk tarief afhankelijk is van het aantal ledigingen van het inzamelmiddel en niet van de hoeveelheid en/of het gewicht van de aangeboden hoeveelheden afval, het zogenoemde ‘dif-tar’-systeem.

2.4. Van de tarieventabel die behoort bij de Verordening afvalstoffenheffing 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van 25 september 2003 en gewijzigd bij raadsbesluit van 4 februari 2005 (hierna: de verordening-2004), luiden de onderdelen 2, 3 en 4:

2. Het vaste belastingtarief bedraagt per perceel per belastingjaar, indien dat perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar, bij de aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door

2.1 één persoon € 113,49

2.2 twee personen € 131,09

2.3 meer dan twee personen € 148,69

2.4 in afwijking van onderdeel 2 bedraagt het vaste belastingtarief,

indien het perceel niet permanent mag worden bewoond € 113,49

3. Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2 bedraagt het gedifferentieerde belastingtarief per:

3.1 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor GFT-afval € 4,41

3.2 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor GFT-afval € 2,83

3.3 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 120 liter bestemd voor GFT-afval € 2,51

3.4 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor restafval € 4,41

3.5 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor restafval € 2,83

3.6 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 120 liter bestemd voor restafval € 2,51

3.7 Aanbieding ter lediging van een 1100 liter verzamelcontainer € 20,20

3.8 Ontgrendeling van een ondergrondse inzamelcontainer met behulp

van een milieupas ten behoeve van het aanbieden van een afvalzak € 0,73

4. Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2 bedraagt de belasting, voor percelen die voor de af-valverwijdering zijn aangewezen op 1100-liter verzamelcontainers € 23,10 per aanbieding van een 1100-liter container, waarbij dit bedrag wordt gedeeld door het aantal percelen dat voor de afvalverwijdering op de aangeboden container is aangewezen.

2.5. Van de tarieventabel die behoort bij de Verordening afvalstoffenheffing 2005, vastgesteld bij raadsbesluit van 11 november 2004 (hierna: de verordening 2005), luiden de onderdelen 2, 3 en 4:

2. Het vaste belastingtarief bedraagt per perceel per belastingjaar, indien dat perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar, bij de aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door

2.1 één persoon € 126,00

2.2 twee personen € 136,50

2.3 meer dan twee personen € 147,00

2.4 in afwijking van onderdeel 2 bedraagt het vaste belastingtarief,

indien het perceel niet permanent mag worden bewoond € 126,00

3. Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2 bedraagt het gedifferentieerde belastingtarief per:

3.1 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor GFT-afval € 5,07

3.2 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor GFT-afval € 3,21

3.3 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 120 liter bestemd voor GFT-afval € 2,84

3.4 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor restafval € 5,07

3.5 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor restafval € 3,21

3.6 Aanbieding ter lediging van een minicontainer van 120 liter bestemd voor restafval € 2,84

3.7 Aanbieding ter lediging van een 1100-liter verzamelcontainer € 23,10

3.8 Ontgrendeling van een ondergrondse inzamelcontainer met behulp

van een milieupas ten behoeve van het aanbieden van een afvalzak € 0,84

4. De tarieven, genoemd in onderdeel 3, worden in die gevallen, waarin meerdere percelen voor de afvalverwijdering gebruik dienen te maken van hetzelfde inzamelmiddel, gedeeld door het aantal percelen dat voor de afvalverwijdering op de betreffende inzamelmiddelen is aange¬wezen.

2.6. Het perceel is een appartement in een flatgebouw. Samen met de andere bewoners daarvan is hij vanaf 1 januari 2004 tot eind maart 2005 aangewezen geweest op twee verzamelcontainers van elk 1 100 liter.

2.7. Na de onder ?1.2 bedoelde vermindering bedraagt de aanslag-2004 € 187,56 (onder handha-ving van de verrekende voorlopige aanslag voor dat jaar van € 130,50).

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of de Rechtbank terecht de belastingaanslagen heeft verminderd op grond dat onderdeel 4 van de aangehaalde tarieventabellen onverbindend is, wat belangheb-bende verdedigt doch de ambtenaar betwist.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het onder ?1.8 genoemde proces-verbaal van de zitting.

3.4. De ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en hand¬having van de bestreden belastingaanslagen.

3.5. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de aanslag-2004 te berekenen op (€ 113,49 + 560/8053× € 147,93 ofwel) € 123,78 en de gemeente te verplichten met een begrijpelijke herbe-rekening van de aanslag-2004 en de voorlopige aanslag voor 2005 te komen en het bedrag dat hij op grond daarvan tegoed heeft in één keer terug te betalen, met veroordeling van de ambtenaar in de kosten van zijn als gemachtigde optredende vader.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het (hoger) beroep stelt in wezen de vraag aan de orde of toepassing van het gedifferenti-eerde tarief van de afvalstoffenheffing voor de jaren 2004 en 2005 op de situatie van belangheb-bende leidt tot een willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Bij bevestigende beantwoording moet de vraag worden beantwoord, welke rechtsgevolgen daaraan moeten worden verbonden.

4.2. Belanghebbende voert het volgende aan. Bij zijn flat is geen ondergrondse container ge-plaatst, doch in plaats daarvan twee verzamelcontainers van 1 100 liter. Deze containers werden alleen geleegd wanneer de gemeente dacht dat die vol waren. Vervolgens is voor de berekening van de afvalstoffenheffing het totale aantal ledigingen omgeslagen over de appartementen van het flatgebouw. Door de wijze waarop deze 1 100-litercontainers waren afgesloten kon iedereen, ook van buiten zijn appartementencomplex, er vrijelijk zijn afval in kwijt. Hij heeft er sloopafval in aangetroffen alsmede complete sets afgedankte autobanden. Bovendien heeft hij gezien dat er zakken huisvuil bij de verzamelcontainer geplaatst zijn door mensen die niet in zijn flatgebouw woonden. Ook heeft hij de container bij zijn thuiskomst na de werkdag vaak open aangetroffen. Eind maart 2005 heeft hij een pasje gekregen voor gebruik van de ondergrondse container die bij een buurflat is geplaatst en zijn de 1 100-literverzamelcontainers bij zijn flat verwijderd.

4.3. De ambtenaar voert aan dat belanghebbende in 2004 en de eerste drie maanden van 2005 was aangewezen op twee verzamelcontainers van 1 100 liter. In 2004 hebben van deze containers in totaal 205 ledigingen plaatsgevonden. Deze inzamelfrequentie, vrijwel elke week tweemaal beide containers, is tot stand gekomen op verzoek van de vereniging van eigenaren waarvan belanghebbende lid is. Deze vereniging heeft nimmer aangegeven dat het aantal ledigingen te hoog was ingeschat, aldus de ambtenaar.

4.4. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld, dat er over de inzamelfrequentie geen afspraken met zijn vereniging van eigenaren zijn gemaakt, door de ambtenaar ook nooit afspraken op papier zijn gezet en dat die vereniging slechts voor een voldongen feit werd gesteld. De ambtenaar betwist dit en stelt, daarnaar gevraagd door het Hof, daartegenover dat afspraken over de frequentie van lediging zijn gemaakt met verenigingen van eigenaren en, wat huurflats betreft, met woningbouwverenigingen. Voor het overige zijn de onder ?4.2 en ?4.3 weergegeven stellingen over en weer niet weersproken, zodat het Hof van de juistheid ervan zal uitgaan.

4.5. Ter zitting van de Rechtbank heeft de ambtenaar verklaard dat de 1 100-literverzamel¬containers zijn geplaatst – zoals het proces-verbaal van die zitting vermeldt – ‘niet op grond van de gemeente maar op grond van de Vereniging van Eigenaars.’ Het Hof acht voldoende aanneme-lijk dat de gemeente de toestemming van die vereniging behoefde om de containers te plaatsen. Gelet op de stellingname dienaangaande van de ambtenaar en de frequentie waarmee de contai-ners zijn geledigd, acht het Hof voorts aannemelijk dat die vereniging heeft verzocht om een ledigingsfrequentie van tweemaal per week en dat de gemeente aan dit verzoek ook gevolg heeft gegeven. In ieder geval ligt in dat verzoek niet besloten, en is ook anderszins gesteld noch geble-ken, dat de vereniging van eigenaren bevoegd was belanghebbende krachtens volmacht of lastge-ving te vertegenwoordigen om jegens de gemeente een voorkeur te bepalen voor de frequentie waarin die verzamelcontainers zouden worden geleegd.

4.6. De inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is sinds 8 mei 2002 wettelijk geregeld in artikel 10.21 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling verplicht de gemeentebesturen er, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, voor zorg te dragen dat in beginsel ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen, worden ingezameld bij elk perceel waar zulke afvalstoffen geregeld kunnen ont-staan. Op dit beginsel laat artikel 10.26 uit doelmatigheidsoverwegingen uitzonderingen toe. Oorspronkelijk was de gemeentelijke verplichting tot wekelijkse inzameling van huishoudelijk afval geregeld in artikel 3, lid 1, van de Afvalstoffenwet (van 23 juni 1977, Stb. 455); lid 2 van dat artikel voorzag in ontheffing van die verplichting in het belang van een doelmatige inzame-ling. Blijkens de memorie van toelichting op het ontwerp dat tot de Afvalstoffenwet heeft geleid (Kamerstukken 13 364, nr. 3, bladzijden 30 en 39) heeft de overheid, om te voorkomen dat afvalstoffen op een voor het milieu onverantwoorde wijze worden verwijderd, gemeend de taak op zich te moeten nemen ervoor te zorgen dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens worden opgehaald. Deze doelstelling is niet verlaten toen de inzamelverplichting met ingang van 1 januari 1994 werd geregeld in artikel 10.11 van de Wet milieubeheer en tegenwoordig in artikel 10.21 van die wet.

4.7. Met die doelstelling is onverenigbaar dat het tarief van de afvalstoffenheffing, zoals neer-gelegd in de hiervoor onder ?2.4 en ?2.5 weergegeven tariefonderdelen 3, benedenwaarts kan worden beïnvloed naarmate een belastingplichtige het inzamelmiddel minder vaak dan eens per week ter lediging aanbiedt. Hierdoor zou immers ongewenst ontwijkgedrag kunnen worden gestimuleerd, met alle gevolgen van dien voor het milieu en de volksgezondheid.

4.8. Aan te nemen valt dat er enig verband bestaat tussen de noodzakelijke ledigings¬frequentie en de hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen waarvan de belastingplichtige zich ontdoet, alsme-de tussen die ledigings¬frequentie en de inhoudsmaat van de gebezigde container. Aan belangheb-bende is echter, zoals in zijn onder ?4.2 weergegeven stellingname besloten ligt, geen keuze gelaten uit containers van verschillende inhoudsmaten. Hij was immers vanaf begin 2004 tot eind maart 2005 aangewezen op de (twee) 1 100-literverzamelcontainers bij zijn flatgebouw en vanaf eind maart 2005 op de ondergrondse container bij de buurflat waarvoor hem toen een pasje is verstrekt. Daarbij komt dat belanghebbende, als medebewoner van een appartementengebouw, de ledigings¬frequentie individueel slechts voor het zoveelste deel heeft kunnen beïnvloeden als er appartementen in dat gebouw zijn. Bovendien stelt belanghebbende, weerspreekt de ambtenaar niet en acht het Hof aannemelijk, dat die 1 100-literverzamelcontainers in de praktijk – hoezeer dit niet is beoogd – ook voor anderen dan belanghebbende en zijn medeflatbewoners toegankelijk zijn geweest, waardoor de invloed van belanghebbende als individuele belastingplichtige op de noodzakelijke, althans door de gemeente noodzakelijk geachte, ledigings¬frequentie nog verder is afgenomen. Dit geldt temeer indien, zoals belanghebbende in de vierde alinea van zijn beroep-schrift aan de Rechtbank veronderstellenderwijs oppert en op zichzelf aannemelijk is te achten, de aanwezigheid van bij de verzamelcontainers door derden (niet-medeflatbewoners) geplaatste afvalzakken bij de medewerkers van de inzameldienst de indruk heeft gewekt dat de verzamel-containers vol en aan lediging toe waren.

4.9. Het vorenstaande brengt mee dat toepassing van de aangehaalde tariefonderdelen 3 op de situatie van belanghebbende leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing van hem die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, is niet alleen onderdeel 4 van de tarieventabellen bij de verordening-2004 en bij de verordening-2005 onverbindend, doch ook onderdeel 3.7. Hierbij valt op te merken dat bij het onder ?2.4 genoemde raadsbesluit van 4 februari 2005 de tarieven van de onderdelen 2 en 3 zijn verlaagd en onderdeel 3.7 is ingevoegd onder vernummering van het oorspronkelijke onderdeel 3.7 in 3.8, doch onderdeel 4 niet is gewijzigd. Voor het aanbieden ter lediging van een 1 100-literverzamel¬container in 2004 bestonden dus twee tarieven, te weten dat van € 23,10 per aanbieding van een 1 100-liter¬container in onderdeel 4 en dat van € 20,20 in onderdeel 3.7. Het eerste moet geacht worden te hebben opgehouden te gelden toen het door het laatste werd achterhaald.

5. Slotsom

Het hoger beroep baat de ambtenaar niet. Onder aanvulling van rechtsgronden als bedoeld in artikel 8:69, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht komt het Hof tot het oordeel dat beide bestreden belastingaanslagen moeten worden teruggebracht tot enkel het tarief volgens onderdeel 2.1 van de voor het desbetreffende jaar geldende tarieventabel. De aanslag voor het jaar 2004 wordt aldus verder verminderd tot € 113,49, zodat na de te handhaven verrekening van de voor-lopige aanslag voor dat jaar een teruggaaf resteert van € (130,50–113,49=) 17,01. De voorlopige aanslag voor het jaar 2005 moet worden verminderd tot € 126,–. De uitspraak van de Rechtbank, waarbij de uitspraken van de ambtenaar alsmede de daarbij gehandhaafde aanslagen zijn vernie-tigd doch vervolgens beide bestreden belastingaanslagen zijn verminderd tot hogere bedragen dan zo-even genoemd, kan niet in stand blijven.

6. Kosten

Als gemachtigde van belanghebbende is diens vader opgetreden. Niet gesteld of gebleken dat deze beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Zijn reis en verblijfkosten kunnen dan ook niet vol-gens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begrepen in een kostenveroor-deling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Overigens geldt dat de kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het lezen van stukken volgens de Nota van toelichting op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) voor rekening van partijen zelf blijven. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met dat Besluit te berekenen op zijn reis en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting in Zutphen, begroot op € 13, en op die voor het bijwonen van de zitting in Arnhem, begroot op € 14, in totaal derhalve € 27.

7. Beslissing

Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover daarbij de uitspraken van de ambtenaar zijn vernietigd en behoudens de beslissing over het griffierecht, en in zoverre opnieuw recht doende:

– vermindert de aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2004 verder tot € 113,49;

– vermindert de voorlopige aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2005 tot € 126,–;

– veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 27,–, te vergoeden door de gemeente Apeldoorn.

Aldus gedaan te Arnhem op 7 november 2007 door mr. Röben, voorzitter, mr. Den Ouden en dr. Meussen. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Te Brake als griffier.

(C.E. te Brake) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 november 2007

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.