Home

Gerechtshof Arnhem, 12-06-2008, BD5957, 05/00415 en 05/00416

Gerechtshof Arnhem, 12-06-2008, BD5957, 05/00415 en 05/00416

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 juni 2008
Datum publicatie
1 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BD5957
Formele relaties
Zaaknummer
05/00415 en 05/00416

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Vorming voorziening voor ten laste van medefirmant komende aanslagen niet mogelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummers 05/00415 en 05/00416

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 7 december 2005, nummer AWB 05/1812 en 05/1813 IB, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/pre¬mie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PH) opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 181.380, zonder verrekening van voorlopige aanslagen.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de aanslag WAZ) opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 84.000.

1.4. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.5. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 7 december 2005 ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.

2. Het geding voor het Hof

2.1. De belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 23 december 2005 en aangevuld bij brief van 19 april 2006.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Namens belanghebbende heeft de gemachtigde met dagtekening 11 april 2008 een brief aan het Hof gezonden.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 april 2008 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde, alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

3. De vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in haar uitspraak heeft vastgesteld.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in 1999 een voorziening kan vormen voor in 2004 betaalde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, de loonbelasting en de in verband met die naheffingsaanslagen geheven heffingsrente. Niet in geschil is dat de aan belanghebbende voor het jaar 1999 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten onrechte niet is verrekend met de in geding zijnde aanslag IB/PH.

4.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PH en van de aanslag WAZ.

4.4 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PH en tot vermindering van die aanslag door verrekening van de daarop betrekking hebbende voorlopige aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende de aanslag WAZ.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Niet meer in geschil is dat belanghebbende en A in de jaren 1996 tot en met 1999 in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de vof) een onderneming dreven, waarbij de baten en lasten voor de helft aan elk van de vennoten toekwamen. Voorts is niet meer in geschil dat de administratie van de vof niet voldeed aan de wettelijke eisen (artikel 52 van de AWR), zodat het beroep moet worden afgewezen, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (artikel 27e en 27j, derde lid, van de AWR).

5.2. Aan de vof zijn naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Belanghebbende heeft deze naheffingsaanslagen in 2004 betaald.

5.3. Belanghebbende stelt primair dat zij ultimo 1999 een voorziening mag vormen voor het gedeelte van de door haar betaalde naheffingsaanslagen dat op grond van de winstverdeling van de vof ten laste van A behoort te komen, aangezien reeds in 1999 was te voorzien dat A zijn aandeel niet zou betalen en dat een regresvordering waardeloos zou zijn, althans een lagere dan de nominale waarde zou hebben. Daartoe voert belanghebbende aan dat ook de Belastingdienst en de bedrijfsvereniging hoge vorderingen hadden op A en dat zij als preferente schuldeisers hun vorderingen op A niet konden innen, dat A geen vaste woon- en verblijfplaats had, dat A al sedert 1997 geen belastingaangifte had gedaan en dat aan hem hoge aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zouden worden opgelegd, dat de Belastingdienst heeft vastgesteld dat A insolvabel was, dat A geen vermogen bezit, dat A een inkomen geniet van € 15.000 netto per jaar, wat al onvoldoende is voor aflossing van zijn belastingschuld en dat A altijd financiële problemen heeft gehad en dat de belastingdienst hiervan op de hoogte was.

5.4. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat ultimo 1999 al duidelijk was dat A zijn aandeel in de naheffingsaanslagen niet zou betalen en evenmin dat, als belanghebbende de naheffingsaanslagen als gevolg van een aansprakelijkstelling zou betalen, een regresvordering op A minder waarde zou hebben dan de nominale waarde. Vaststaat immers dat belanghebbende een persoonlijke relatie onderhield met A en met hem een onderneming heeft gedreven, waarin forse winsten werden gemaakt, welke winsten voor de fiscus verborgen werden gehouden. De omstandigheid dat de Belastingdienst moeite had met het innen van haar vorderingen op A, maakt naar ’s Hofs oordeel nog niet dat dit ook voor belanghebbende geldt, laat staan dat zulks al op de balansdatum was te voorzien. Dat A een loon genoot van netto € 15.000 per jaar brengt op zichzelf niet mee dat hij niet meer inkomsten had of in de nabije toekomst zou kunnen verwerven. Belanghebbende heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat A geen vermogen bezat.

5.5.1. Voorts stelt belanghebbende dat zij een voorziening mag vormen voor haar aandeel in de beide naheffingsaanslagen en de daarop betrekking hebbende heffingsrente.

5.5.2. Voor wat betreft de heffingsrente heeft (de gemachtigde van) belanghebbende ter zitting verklaard van mening te zijn dat deze haar oorsprong niet vindt in feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor de balansdatum 31 december 1999. Naar het oordeel van het Hof staat reeds deze laatste omstandigheid eraan in de weg daarvoor een voorziening te vormen.

5.5.3. Voor wat betreft de nageheven omzetbelasting heeft (de gemachtigde van) belanghebbende ter zitting erkend dat voor de heffing van inkomstenbelasting slechts een correctie is aangebracht van de omzet exclusief omzetbelasting, zodat nageheven omzetbelasting niet alsnog ten laste van de winst kan worden gebracht. Naar het oordeel van het Hof kan daarvoor dan ook geen voorziening worden gevormd.

5.5.4. De naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft betrekking op een afdrachtverschil en op de toepassing van het anoniementarief. Voor zover deze naheffing betrekking heeft op een afdrachtverschil acht het Hof aannemelijk dat de nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen reeds bij de inhouding in mindering op de winst is gebracht, zodat deze belasting niet nadien wederom ten laste van de winst kan worden gebracht. Naar het oordeel van het Hof kan daarvoor dan ook geen voorziening worden gevormd. Voor zover de naheffing betrekking heeft op het anoniementarief bestaat geen aanleiding voor de veronderstelling dat deze reeds eerder ten laste van de winst is gebracht. De naheffing heeft in zoverre betrekking op het jaar 1996 en bedraagt ƒ 39.832. Zij vindt derhalve haar oorsprong in feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor de balansdatum 31 december 1999 en zij kan ook overigens worden toegerekend aan de periode voor 31 december 1999. Het boekenonderzoek was op de balansdatum al in volle gang. Naar het oordeel van het Hof bestond daarom op die datum al de redelijke zekerheid dat de naheffingsaanslag zou worden opgelegd en dat deze zou (moeten) worden betaald. Dat brengt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende op balansdatum 31 december 1999 een voorziening mag vormen voor haar aandeel (van 50%) in de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor zover deze betrekking heeft op toepassing van het anoniementarief, derhalve (ƒ 39.832/2 =) ƒ 19.916.

5.6. De slotsom is dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van (ƒ 181.380 - ƒ 19.916 =) ƒ 161.464, onder verrekening van de opgelegde voorlopige aanslag. Ook na deze vermindering blijft het premie-inkomen voor de premieheffing arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen boven het maximum. De aanslag WAZ is derhalve juist en de Rechtbank heeft het desbetreffende beroep terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep is in zoverre evenzeer ongegrond.

6. Kosten

Belanghebbendes kosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij dit Hof zijn in overeenstemming met het Besluit proces¬kosten bestuursrecht te berekenen op € 644 in beroep (2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322) en € 644 (2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322) in hoger beroep, in totaal derhalve op € 1.288.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag WAZ;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag IB/PH;

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur betreffende de aanslag IB/PH ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de desbetreffende uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PH tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 161.464 en met verrekening van de desbetreffende voorlopige aanslag;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij dit Hof betaalde griffierecht van € 103, alsmede het bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 37, derhalve in totaal € 140, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.288 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is op 12 juni 2008 gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J. Lamens en P.M. van Schie.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes)

(J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.